Redactioneel – 7 september 2010
Terwijl we de recensie van Tony Gatlifs liberté over de vervolging van Roma in Frankrijk tijdens WOII voor deze Filmkrant aan het redigeren zijn, discussiëren we op de redactie over de laatste zin van Ronald Rovers’ stuk: ‘Maar vooral […] heeft liberté een zekere urgentie nu de angst voor vreemdelingen over het hele Europese continent weer begint op te spelen. Of zijn we nu aan het overdrijven?’ Overdrijven we? Of kunnen we dat zeggen? Daags daarna koppen de kranten: ‘Frankrijk begint met uitzetting zigeuners.’ We overdreven niet. Gatlifs film ging vorig jaar al tijdens het Montréal Film Festival in première, maar bereikt nu met enige profetische vertraging en dus precies op tijd de Nederlandse bioscopen. In een gelukkig toevallige combi met la rafle. van Rose Bosch, dat de eerste deportaties van joden uit het Parijs van 1942 documenteert. Jacques Chirac dit voorjaar in het Franse Journal du Dimanche over die film, die ons ‘eraan herinnert dat de [Franse] maatschappij [onder andere] gegrond is in de moed om overal ter wereld te verklaren dat dwang nooit mag prevaleren boven recht en wet’. Opmerkelijk aan beide waargebeurde films: ondanks hun poëtische, lucide manier van filmen keren ze allebei terug naar een tamelijk letterlijke representatie van wat de afgelopen decennia steeds meer ‘onverfilmbaar’ werd geacht. Ze nemen ons mee in de kampen en de barakken op een manier die bijna ouderwets aandoet. We moeten de vlooien weer voelen en de latrines weer ruiken. Dat is een interessante ontwikkeling in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog-film. Moeten deze verhalen voor een nieuwe generatie inzichtelijk worden gemaakt? Moet het ondenkbare en onverfilmbare toch weer worden geïllustreerd om de historische afstand te overbruggen? En wordt het daardoor niet gewoon weer een ‘verhaal’? Maar dan komen de tranen. Na de stoere woorden van Chirac dacht ik aan de bescheiden zinnen van Leo Vroman: ‘Kom vanavond met verhalen / hoe de oorlog is verdwenen, / en herhaal ze honderd malen: / alle malen zal ik wenen.’ Woorden die niets aan kracht hebben ingeboet en best nog af en toe herhaald mogen worden. Misschien moeten de gedachten over de gepastheid van de soms bijna kitscherige beelden van beide films dat simpele gevoel niet in de weg staan.
Dana Linssen