Boeken: Unwatchable

Compulsief kijken

Repulsion

Essaybundel Unwatchable plaatst het concept van ‘dat wat niet bekeken kan worden’ middenin vrijwel elke discussie over media-esthetiek, -theorie en -politiek die momenteel plaatsvindt. Van representatietheorie tot de ethiek van de toeschouwer. Unwatchable is onmisbaar.

Met één hand bedekken we onze ogen en met de andere houden we onze smartphone vast. Met die beschrijving van een plaatje op het Amerikaanse satirische platform The Onion zetten de samenstellers van essaybundel Unwatchable in de inleiding de paradoxale houding neer die hedendaagse mediaconsumenten hebben ten aanzien van beelden. Ze zijn overal, we hebben een aan verslaving grenzende neiging om alles te willen en te moeten zien, en tegelijkertijd framen en filteren we die beelden omdat er vele redenen zijn om ze als unwatchable te kwalificeren.

Geëmancipeerde toeschouwer 2.0
Unwatchable is een interessante titel, want hij betekent van alles – van ‘niet om aan te zien’ tot ‘dat wat niet bekeken kan worden’ – en heeft daarmee zowel morele als esthetische implicaties. Maar het kan ook ‘niet beschikbaar om te bekijken’ betekenen, en raakt zo aan vragen rondom erfgoed en censuur. De meer dan vijftig essays in de bundel belichten het begrip van alle kanten en maken het boek daarmee een onmisbare inleiding voor iedereen die in mediacultuur geïnteresseerd is, van representatietheorie tot de
ethiek van de toeschouwer.

In drie delen – ‘Violence and Testimony’, ‘Histories and Genres’, en ‘Spectators and Objects’ – brengt Unwatchable de geschiedenis, tradities en taboes in kaart. Van de vele manieren waarop we (Susan Sonntags essay indachtig) met de ‘pijn van anderen’ om kunnen gaan, van horror tot Holocaust, van de sadistische filmmaker tot de masochistische toeschouwer, en de verschillende gaze-theorieën (male, white) die door een dominante blik op het een, de blik op iets anders hebben ontnomen.

Met name het derde deel ‘Spectators and Objects’ gaat over wat we met een buiging naar Jacques Rancière de geëmancipeerde toeschouwer 2.0 zouden kunnen noemen. In ‘The Refusal of the Spectacle’ analyseert Kenneth Berger een van de eerste films die gemaakt werden met de bedoeling om niet (op een traditionele manier) bekeken te worden: Howls for Sade (1952) van Guy Debord. Het is een film waarin het beeld of wit of zwart is, waarin soms teksten te horen zijn en soms (tijdens het zwart) helemaal niets. Het is een antifilm, bedoeld om de toeschouwer te provoceren. Ondertussen roept dat natuurlijk de vraag op of film altijd met kijken te maken heeft, en altijd met kijken naar ‘iets’.

De film werkt alleen bij toeschouwers die verwachten iets te zien. Maar film zou je ook als een ervaring kunnen omschrijven. Al lost dat de problemen van het ‘onervaarbare’ (en het ‘onrepresenteerbare’) niet op. Maar met Howls for Sade verplaatst Debord de verantwoordelijkheid voor het kijken (of ervaren) op z’n minst deels naar de toeschouwer.

Ermee wegkomen
Dat is ook waarbij criticus B. Ruby Rich in een persoonlijk essay over horrorfilms (‘Why I Cannot Watch’) aansluit als ze beschrijft dat je wel je hand voor je ogen kunt houden, maar dan nog niet het geluid hebt buitengesloten. Maar haar opmerkingen over het geluid zijn slechts een opstapje voor het ‘gendered geweld’ tegen vrouwen wat zij zag in films als Psycho (Alfred Hitchcock, 1960) en Repulsion (Roman Polanski, 1965) en waar je net zomin aan kunt ontsnappen als aan Bernard Herrmanns angstschreeuwsoundtrack.

Het is ook wat Jonathan Rosenbaum memoreert over van Lars von Triers huwelijkshorror Antichrist (2009), een film die uitkwam kort nadat Rosenbaum als recensent met pensioen ging, dus die hij niet eens zou ‘hoeven’ hebben zien als hij niet wilde, maar er was iets diepers aan de hand. Pas acht jaar later vond hij zijn argument, in een interview dat Von Trier gaf over seriemoordenaarsfilm The House That Jack Built (2018), een film die volgens Von Trier “viert dat het leven slecht en zielloos is.” Het is dat ‘vieren’ van het slechte in het werk van Von Trier (niet in alle films, want Rosenbaum maakt er daarna een punt van om te beschrijven wat hij wel goed vindt aan andere films van de Deen) dat hij – al gebruikt hij het woord niet – amoreel vindt. Het maakt dat de toeschouwer kan wegkomen met haar of zijn rol in het kijkproces van de film.

Voor Rosenbaum heeft dat overigens niet alleen te maken met een medeverantwoordelijkheid voor het eindresultaat, voor de receptie van de film en het succes (in kijkcijfers). Het draait ook om de manier waarop we collectief verantwoordelijk zijn voor het politiek-sociale klimaat wat een bepaald soort beelden acceptabel maakt en blijft genereren. Die discussie is nog onontgonnen. Hij gaat over actief verzet.
Beelden waar we als moderne Bartleby, the Scrivener ‘liever niet’ naar (zouden moeten willen) kijken. Dat is een precaire discussie, omdat hij niet over censuur of zelfcensuur zou moeten gaan, en dus niet over of alles wel of niet moet kunnen, maar over diepere persoonlijke en filosofische vragen. Bovendien: is dat compulsieve kijken van onze gemedialiseerde wereld nog wel te keren?


Unwatchable  Nicholas Baer, Maggie Hennefeld, Laura Horak, Gunnar Iversen (samenstelling) | 2019, Rutgers University Press | 413 Pagina’s | € 26,99