Boeken: Theater Tuschinki 100 jaar

Nu eens rustig kijken

De onlangs verbouwde zaal 2. Foto: Renske Derkx

Het koffietafelboek Theater Tuschinki 100 jaar biedt fijne foto’s en een uitgebreide geschiedenis van het Amsterdamse filmpaleis, maar ook nutteloze interviews met BN-ers en een opvallend terugkerend kritiekpunt.

Menig filmliefhebber vergaapte zich al aan het weelderige art-deco-interieur van het Amsterdamse Tuschinski. Vandaag bestaat de bioscoop, die begin dit jaar door het Britse blad Time Out werd uitgeroepen tot mooiste filmtheater van de wereld, exact honderd jaar.

Ter gelegenheid van het eeuwfeest verscheen het koffietafelboek Theater Tuschinski 100 jaar, met teksten van onder meer filmjournalist Robbert Blokland en foto’s van Renske Derkx. Fijn om eens rustig te kunnen kijken, want in Tuschinski vergeet je dat nogal eens, omdat je haast hebt om naar de filmzaal te komen. Wie die mooie foto’s in zich opneemt, begrijpt dat er al sinds de opening in 1921 discussie is over de vraag of het kunst is of kitsch.

Imperium
Abraham Tuschinski (1886-1942) was een Poolse jood die in 1904 naar Rotterdam trok. Alles wat je wilt weten over hem en zijn fameuze filmpaleis staat in het boek. Van hoe vaak het tapijt vervangen is tot het feit dat tv-presentator Simon van Collem overleed in de benauwde vip-ruimte achter zaal 1, vlak na de première van de James Bond-film Licence to Kill.

Vooral het door Matthijs le Loux geschreven hoofdstuk over de joodse én Rotterdamse wortels van Abraham Tuschinski is nuttig. Le Loux sprak met historici Nelleke Manneke en Arie van der Schoor, die in 1997 het boek Het grootste van het grootste over Tuschinski publiceerden (een bron voor de gelijknamige documentaire), en academicus Judith Thissen, die veel schreef over de joodse wortels van bioscoopexploitanten. Opvallend is dat zij vrijwel allemaal hun joods-zijn bagatelliseerden. Thissen over Tuschinski: “In alles wat hij naar buiten toe deed, liet hij blijken: ik wil bij jullie horen. Dat is hem vrij goed gelukt.”

Tuschinski begon zijn bioscoopimperium in Rotterdam, waar hij eerst werkte als kleermaker en vervolgens een pension had voor Oost-Europese migranten op doorreis naar Amerika. Daarna begon hij met twee zwagers de bioscoop Thalia, waarna hij er al snel meerdere bij bouwde. Omdat al die theaters verloren gingen bij bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog, verdween Tuschinski’s Rotterdamse bioscoopimperium ten onrechte uit het collectieve geheugen.

De exploitatie van het Amsterdamse Theater Tuschinski werd eind 1940 door de Duitsers overgenomen. Daarbij werd de bioscoop herdoopt tot Tivoli, wat in de volksmond kwam te staan voor ‘Tuschinski Is Verkocht Of Liever Ingepikt’. In het theater is een herdenkingsplaquette te vinden aan de bioscoopentrepreneur en zijn zakelijke en artistieke partners Hermann Gerschtanowitz en Herman Ehrlich, die alle drie omkwamen in concentratiekampen.

Vlaggenschip
Vanaf de jaren zeventig was het Tuschinski-theater achtereenvolgens in handen van de bedrijven Rank, Cannon en MGM. Sinds 1995 is het in handen van het Franse bioscoopconcern Pathé. Wie er in de jaren tachtig en begin jaren negentig kwam, weet dat Tuschinski een beetje versleten was; vooral MGM liet het gebouw versloffen. Het tij keerde toen Pathé diverse restauraties van zijn vlaggenschip financierde. De laatste was vorig jaar, waarbij onder andere zaal 2 fraai onder handen is genomen. Over deze opknapbeurten staat een boeiend hoofdstuk in het boek.

Naast geschiedschrijving, voornamelijk middels interviews, bevat Theater Tuschinski 100 jaar een meer anekdotische opzet. En die is een stuk minder boeiend. Vele bekende en minder bekende Nederlanders mogen vertellen wanneer ze hun eerste film in Tuschinski zagen en wat ze van de bioscoop vinden. Het merendeel is oninteressant en voegt hoegenaamd niets toe.

Uitzonderingen zijn de interviews met acteur Jeroen Krabbé, voormalig distributeur/programmeur Max van Praag en ‘Mr. Horror’ Jan Doense. Doense verhaalt over het legendarische Weekend of Terror, dat tussen 1987 en 2007 (met een jaar tussenpauze) in Tuschinski werd gehouden. Dat waren rumoerige, nachtelijke voorstellingen met achter elkaar vier horrorfilms, waarbij een steeds beschonkener en uitzinniger schare horrorfans heel hard “hoerrrrr!” naar het doek riepen als er een vrouw in beeld kwam. Ook werd er met confetti en wc-rollen gegooid, het liefst vanaf het balkon op de participerende zaalbezoekers beneden. De Tuschinki-directie vond het prima, zelfs als er door stoelen werd gezakt of een origineel glas-in-loodraam sneuvelde. De bioscoop was immers uitverkocht en de baromzet ging door het dak.

Ondermaats
Wie alles leest, ontdekt een (ongetwijfeld onbedoelde) rode draad door het boek. De geïnterviewde filmmakers Dick Maas en Martin Koolhoven, maar ook Joop van den Ende, wijzen erop dat de grote zaal van Tuschinski weliswaar heel indrukwekkend is maar technisch gezien ondermaats. De projector staat namelijk heel hoog, waardoor hij schuin op het doek projecteert – met vertekening tot gevolg. Ook is het geluid vrij slecht, wat deels komt door de balkons. En omdat het pand een rijksmonument is, mogen er geen luidsprekers aan het plafond worden bevestigd.

Voormalig operateur Ad van Bruggen hoopt op een betere toekomst: “Ik heb gehoord dat een oude directeur van het Franse moederbedrijf Pathé een paar jaar geleden zou hebben gezegd dat Tuschinski het eerste theater zal zijn met een lcd- of oled-scherm van twaalf bij zes meter, als deze schermen betaalbaar worden. Dan heb je helemaal nergens meer last van. Die dingen zijn nog niet zo goed, maar dat is wel de volgende stap.” Op naar de volgende honderd jaar dus.


Theater Tuschinki 100 jaar | tekst Robbert Blokland e.a., fotografie Renske Derkx | 2021, Uitgeverij Kyosei, Rotterdam | 240 pagina’s | € 37,50