Boeken: Lee Chang-dong

Oog voor het onzichtbare

Fotocollage Angelique van Woerkom

Voor het eerst verschijnt er een monografie over het werk van de Zuid-Koreaanse schrijver en filmmaker Lee Chang-dong. Vooral het uitgebreide interview met de maker zelf is verhelderend.

In 1995 verloor Lee Chang-dong door een computercrash enkele romans waaraan hij op dat moment werkte. Dat wordt vermeld in de biografie achterin een nieuwe, naar de Zuid-Koreaanse schrijver en regisseur genoemde en verder titelloze monografie, die door de Franse uitgever Dis Voir is uitgegeven in zowel het Frans als het Engels.

Het is een raadselachtig zinnetje. Aan de gebeurtenis wordt verder geen aandacht besteed – niet in de rest van deze biografie, een beknopte schets van Lee’s carrière in nog geen pagina tekst, en niet in de rest van het boek, dat twee artikelen van Franse academici en een uitgebreid interview met Lee omvat. Het verlies van de romans wordt simpelweg vermeld, wat plompverloren tussen de andere biografische feiten: Lee werd in 1954 geboren in Daego; hij werd eerst leraar, toen schrijver en op zijn 43ste ook filmmaker; zijn zes films sinds 1996 maakten hem een van de meest vermaarde filmauteurs van deze tijd; hij was vanaf 2003 korte tijd minister van cultuur in zijn thuisland; en met Burning sleepte hij in 2018 de eerste Koreaanse Oscar-nominatie ooit binnen. En oh ja: gaandeweg gingen ergens een paar romans in rook op.

Juist in zijn raadselachtigheid en schijnbare overbodigheid vat de vermelding van de verloren romans misschien wel de essentie van Lee’s kunst. Als filmmaker heeft hij een uitzonderlijk oog voor het onzichtbare, voor wat er niet is of zich buiten het kader bevindt, en in zijn verhalen staat vaak centraal hoe dat wat is verdwenen juist bepalend kan zijn in een mensenleven. ‘Lee Chang-dongs cinema draait om gebreken, hiaten, valse connecties en verschillen’, schrijft filmwetenschapper Jean-Philippe Cazier in het essay waarmee het boek opent. ‘Het benadrukt de waarheid van het fragment (…), van wat open blijft en dus per definitie niet representeerbaar is, afwezig en onzichtbaar.’

Verhullend
Er staat geen auteur vermeld bij die korte biografie; het zou zomaar kunnen dat Lee er zelf een hand in had. Hij was in ieder geval nauw betrokken bij het maken van het boek, zo vermeldt de uitgever in het promotiemateriaal: hij selecteerde en arrangeerde eigenhandig de filmstills die door het boek gesprenkeld zijn, sommigen in kleur maar vaker in zwart-wit. Hij plukt niet alleen onverwachte beelden uit zijn films, maar legt ook terugkerende visuele thema’s bloot en creëert onverwacht beeldrijm.De nadruk op het visuele is een welkome toevoeging aan het boek, waarin de woorden soms onnodig verhullend zijn. De twee essays van Cazier en collega Véronique Bergen verzanden bij vlagen in academische wolligheid en filosofische namedropping, die de interessante ideeën van de auteurs in de weg staan. ‘We moeten terughoudend zijn met interpretaties van Lee Chang-dongs werk bezien door het prisma van de Europese filosofie, die hem vreemd is’, stelt Bergen in de opening van haar essay – om direct in de volgende twee regels tekst Gottfried Leibniz, Gilles Deleuze, Jorge Luis Borges en Alfred North Whitehead erbij te sleuren.

Beide essays draaien om die essentie van het onzichtbare in Lee Chang-dongs films, en bieden interessante handvatten om die films te herzien. Cazier beschouwt het onzichtbare in het kader van het lichaam – de menselijke lichamen in Lee’s films, en hoe de regisseur die in beeld brengt, of juist niet. Bergen relateert het begrip op haar beurt aan Lee’s ‘esthetiek van verdwijning’, met een centrale rol voor zijn eigenzinnige omgang met tijd.

Vaderfiguren
Na de grote woorden en (al dan niet bewuste) mystificering in die twee essays, is het uitgebreide interview met Lee dat de tweede helft van het boek beslaat een verademing. Auteur Antoine Coppola, een Franse filmwetenschapper gespecialiseerd in de Koreaanse cinema (geen familie van de beroemde filmdynastie), schrijft helder. En hoewel Coppola in zijn inleiding als historicus zijn vraagtekens zet bij interviews met kunstenaars als duiding van hun werk, blijkt Lee’s pragmatisme in hoe hij over zijn films praat uiterst verhelderend.“Kunnen we het over uw vader hebben?”, luidt Coppo­la’s openingsvraag. Lee’s verrassend openhartige antwoord draait om hoe zijn getroebleerde band met zijn alcoholistische en door de Koreaanse oorlog getraumatiseerde vader maakte dat vaderfiguren in zijn films afwezig zijn. Het is de opmaat voor een gesprek dat even intiem als praktisch is.

“Als ik mijn films zou kunnen verklaren in woorden, waarom zou ik dan films maken?”, heeft Lee met regelmaat gezegd. Waar de twee essays vergeefs zoeken naar de ‘betekenis’ van Lee’s films, maakt de regisseur duidelijk dat die betekenis alleen bestaat in de relatie van de films met elke individuele toeschouwer. Ook in het boek krijgt die toeschouwer het laatste woord: “Mijn films zijn veeleisend”, besluit Lee het interview. “Maar als ik de obstakels voor het publiek creëer, denk ik daarbij vooral aan het plezier dat het zal geven om die mensen te ontmoeten die de obstakels hebben overwonnen.”


Lee Chang-dong | Véronique Bergen, Jean-Philippe Cazier & Antoine Coppola | 2019, Dis Voir | 128 pagina’s | €35