Boeken: Haarlem Filmstad

Hollywood in Haarlem

Filmfabriek Hollandia

Voor de Tweede Wereldoorlog was Haarlem een bruisende filmstad, met veel bioscopen, een heuse filmstudio en meerdere filmmakers. Het boek Haarlem Filmstad haalt herinneringen op aan die rijke filmcultuur.

Filmliefhebbers uit Haarlem en omstreken kunnen tegenwoordig naar een sfeerloos Pathé-multiplex of naar de Filmschuur, waar vooral filmhuisfilms draaien. Dat dit ooit anders was, blijkt uit het naslagwerk Haarlem Filmstad. Samensteller Harry Hosman schrijft in de inleiding: ‘Dit boek vertelt hoe Haarlem een halve eeuw bruiste van film, wie erbij betrokken waren en waarom de stad die positie verloor.’

Het koffietafelboek telt 271 pagina’s, is chronologisch opgebouwd en bestaat uit korte hoofdstukjes. Het boek is rijkelijk geïllustreerd met bioscoopfoto’s, affiches en filmstills. De teksten, waarvan het merendeel door Hosman geschreven is, zijn zakelijk. Om droogheid te voorkomen zijn ze verlevendigd met contemporaine citaten uit kranten – met name het Haarlems Dagblad – en andere historische bronnen. Toch is het niet een boek om in één ruk uit te lezen, maar eerder een naslagwerk: goed dat de filmgeschiedenis van Haarlem en omstreken is vastgelegd. 

Winkels
De filmcultuurgeschiedenis van Haarlem weerspiegelt grotendeels die van heel Nederland: van de reizende bioscoop op kermissen naar vaste bioscopen in de binnenstad. Die vaste bioscopen kenden bovendien variatie, met buurtbioscopen (de zogenaamde ‘pettenbioscoop’) en wat luxere theaters. Haarlem had nooit echt een filmpaleis zoals Tuschinski, al kwamen Cinema Palace (‘het Haarlemse Tuschinski’) en de Luxor in de buurt. Het Lido had een plafond waarin 240 lampjes de sterrenhemel verbeeldden.

Net als andere Nederlandse filmtheaters had Haarlem te maken met de (eerst nog lokale) filmkeuring. Ook andere landelijke filmfenomenen zien we in Haarlem terug: de Witte Bioscoop, waar katholieke films werden vertoond; de opkomst van het Vrije Circuit in de jaren zeventig; de teloorgang van bioscopen in de binnenstad om plaats te maken voor de monocultuur van de multiplex.

Dat laatste stemt onvermijdelijk treurig. Wie het boek leest, ziet al snel een patroon waarvan de ironie afdruipt. Zo werden in de beginjaren van de film veel winkels verbouwd tot bioscoop, iets wat in de jaren zeventig en tachtig in omgekeerde richting gebeurde – niet alleen in Haarlem. Zo zit er in de voormalige Cinema Palace in de Grote Houtstraat nu een Esprit waar voor wie goed kijkt nog enkele details verwijzen naar het illustere verleden als bioscoop. In het voormalige Frans Hals Theater, waar ooit de softpornofilm De herberg der vurige deernen (Walter Boos, 1978) draaide, zit tegenwoordig de Fonteinkerk. Veel is echter helemaal afgebroken om plaats te maken voor (lelijke) nieuwbouw.

Filmdiva
Dat laatste gebeurde ook met Filmfabriek Hollandia, waarvoor directeur Maurits Binger ooit droomde van een Hollywood aan het Spaarne. In het boek Hollywood in Holland (1988) van Ruud Bishoff, waar Hosman schatplichtig aan is, staat het volgende: ‘Ondanks de activiteiten van een comité tot behoud van de Hollandia-studio dat brede steun uit de filmwereld kreeg hield de gemeente Haarlem voet bij stuk en werd in het voorjaar van 1988 de laatste nog bestaande opnamestudio voor stomme films op het vasteland van Europa door slopershamers geveld. De gemeente Haarlem (…) was van mening dat het pand geen historische waarde bezat’. Wonderlijk dat Hosman in zijn hoofdstukje over Filmfabriek Hollandia hier met geen woord over rept. Een andere conclusie van Bishoff neemt hij namelijk wel over (zonder expliciete bronvermelding): ‘Tussen 1912 en 1923 produceerde de Filmfabriek Hollandia van Binger zestig lange speelfilms: zo’n continuïteit is in de Nederlandse film nimmer meer geëvenaard.’

Binger, een handige zakenman, zag brood in het maken van Nederlandse films, het liefst met klompen en molens want die verkochten goed in het buitenland. Zijn filmstudio was opgezet naar Amerikaans voorbeeld: een continue productie verdeeld in verschillende genres met filmsterren in de hoofdrol. Een van die sterren was Annie Bos, de eerste echte Nederlandse filmdiva. Hosman: ‘Uit haar oogopslag sprak levenslust. En ze had een uitgesproken mimisch talent.’ Tussen 1913 en 1920 speelde zij in menig Hollandia-film, totdat een Engelse producent, door Binger binnengehaald om zijn noodlijdende bedrijf te redden, besloot dat zij te oud was – ze was begin dertig. Hosman: ‘Naar verluid nam ze geen afscheid. Onder de nieuwe directie was er geen ruimte meer voor feesten en diners.’ In 1923 sloot Filmfabriek Hollandia zijn deuren, al ging een gedeelte verder als Polygoon, bekend van de bioscoopjournaals met de stem van Philip Bloemendal. 

Nagebouwd in Boedapest
In Haarlem en omstreken was ook een aantal filmmakers actief. Haarlem Filmstad wijdt aan elk van hen een hoofdstuk: Dick Laan (de latere auteur van Pinkeltje), J.C. Mol, Jan Hin, Herman van der Horst, Lennaert Nijgh (later tekstdichter, vooral voor Boudewijn de Groot) en de animatiefilmer Gerrit van Dijk. Het boek besluit met een hoofdstuk over film- en televisieopnames in Haarlem. Ook daar weer ironie, want Haarlem staat vaak model voor Amsterdam. En voor Kenau (Maarten Treurniet, 2014), de historische film over het beleg van Haarlem, werd Haarlem nagebouwd in een filmstudio in Boedapest.

Het Hollywood aan de Spaarne is Haarlem al met al nooit geworden. De in Haarlem geboren regisseur Dick Maas vroeg zich in zijn column van 19 maart 2019 in Het Parool al retorisch af of die typering misschien toch niet ‘een beetje de zelfoverschatting van een slome provinciestad is.’


Haarlem Filmstad Harry Hosman (samenstelling) | 2019, Lecturis | 271 pagina’s | € 35,00