Thelonious Monk: Straight No Chaser

Een sm-relatie met de piano

In de tijd dat Clint Eastwood nog zijn brood moest verdienen met het graven van zwembaden in Hollywood, scheen dezelfde rauwdauwer ook wel eens achter de piano plaats te nemen om een stukje bebop ten gehore te brengen. De mens Eastwood kent vele lagen. Zijn speelfilm over Charlie Parker, Bird, kwam dus niet uit de lucht vallen. Onder de titel Clint Eastwood Presents doet hij bovendien moeite om onder andere jazzfilms zoals de compilatie van historisch materiaal The Last of the Blue Devils een breed publiek te bezorgen. De maker van deze film, Bruce Ricker, is verzamelaar en distributeur van jazz- en rhythm and bluesfilms. Door zijn fanatisme en de steun van Eastwood is het originele materiaal dat in de late jaren zestig voor de Duitse televisie werd geschoten over het leven van de jazz-pianist Thelonious Monk voor het nageslacht bewaard gebleven.

Een raar wereldje, die verzamelaars op zo’n klein en door zo’n schaarste geplaagd gebiedje als de jazzfilm. Zonder het Duitse tv-materiaal hadden we het wat Thelonious Monk betreft, net als in het geval Parker, met enige minuten moeten doen. Jammer voor Charlie en prettig voor Thelonious, maar moet dat nou, documentaires over muzikanten?
Het antwoord is simpel: als ze van het gehalte Parker en Monk zijn wel. Thelonious Monk: straight no chaser laat minutenlang zien hoe de pianist Monk zich achter zijn instrument en elders beweegt en deze minuten zijn een feest. Het is de bevestiging van een vermoeden: iemand die zulke merkwaardige muziek maakt, moet zich ook wel heel eigenaardig bewegen. En dat doet Monk voortdurend, zijn muziek is haast een onmiddellijk gevolg van zijn zeer particuliere motoriek. De niet-ingewijde beluisteraar van zijn platen zou vermoeden dat het hier om een pianist met twee armen in het gips gaat en de filmbeelden laten zien dat Monk alle wetten van het pianospel tart. Hij hamert, rost, klopt en zuigt alsof hij een sm-relatie met zijn instrument heeft en waarschijnlijk was dat ook zo.
Het ‘straight no chaser’ uit de titel is ontleend aan één van Monks meest bekende composities en zal daarnaast waarschijnlijk veelvuldig door hem vanachter de toetsen in de richting van de bar zijn geroepen. "Straight, geen water in mijn whisky!" Geen liefhebber van compromissen over de hele linie. Hij behoorde tot de stoottroepen van de nieuwe jazz in de vroege jaren veertig, de ‘Bebop’. Een muzieksoort die zich van de voorgaande ‘Swing’ onderscheidde door zijn grilligheidsgehalte. Minder soepele verbindingslijnen en meer schokeffecten door onverwachte sprongen in het tonenstelsel. Dit gold ook voor de volksculturele bijverschijnselen als kleding, dans en gedrag. Er ontstonden bijvoorbeeld ook bebop-varianten op de tap-dans, en godzijdank is dat ook nog op film te zien, een vroeg voorbeeld van electric boogie. Wat die grilligheid betreft slaat Monk alles, zowel achter de piano als in zijn dansjes als in zijn gedrag. Nooit liet hij er twijfel over bestaan dat hij inderdaad die rare jazz-pianist was en deed hij zijn pasjes en spastische uithalen, uitgedost met steeds weer andere hoedjes en petjes en brillen. Hij had een heel eigen dansstijl ontwikkeld, waarmee hij als een soort autisticus voortdurend om zijn as draaide. "Normaal gesproken zouden ze je hiervoor op moeten sluiten", merkt hij terloops op.

Kies maar uit
Geen soepele carrière ook, maar veel ups en downs. Tot 1951 slechts door weinigen begrepen en gewaardeerd. Tot diegenen behoorden Charlie Parker en de oudere tenor-saxofonist Coleman Hawkins. Dan raakt hij zijn ‘cabaret card’ kwijt en kan bijgevolg zes jaar lang niet in New York spelen. Het belang van deze vergunning doet Martin Scorsese nog uit de doeken als nachtclubeigenaar tegenover Dexter Gordon in Round midnight. Daarna bloeit hij weer op met de jonge blazers Coltrane en Rollins, maar hij is niet in staat ze lang aan zich te binden zoals Miles Davis dat wel kon. Het langst houdt Charlie Rouse het vol, een middelmatig saxofonist met een onmiskenbaar eigen geluid maar met een ego dat geneigd is zich aan te passen. In de documentaire is hij één van de later geïnterviewden. Monk speelde en de rest moest maar volgen. Als Charlie vraagt welke noot hij zal pakken, zegt Monk gewoon: kies maar uit. Het door Christian Blackwood geschoten materiaal bestrijkt de periode dat Thelonious regelmatig Europa aandeed. Eigenlijk het hoogtepunt in zijn carrière, want hier werd hij als zovele collega’s als kunstenaar gewaardeerd. Zijn ongenaakbaarheid kwam hem hierbij alleen maar ten goede. Regisseur Charlotte Zwerin heeft het oude zwart-wit materiaal aangevuld met interviews en vertolkingen van Monk-nummers door andere pianisten. Twee delen met twintig jaar tussenruimte en gemaakt vanuit twee verschillende mentaliteiten.
Soms breekt haar dat op, maar meestal is het genieten. In de eerste plaats van de ondanks alles glasheldere muziek van Monk, van zijn weigering enige verbale diepgang voor te wenden, van zijn nurksigheid achter het podium, waar zijn vrouw Nellie de lakens uitdeelde en waarvoor hij af en toe wegvluchtte naar het niet geringe optrekje van barones Pannonica de Koeningswarter, vanwaar hij Manhatten op veilige afstand kon zien liggen. De hogepriester van de jazz met pantoffels aan.

Eddy van der Meer