The Prestige

Echt of abracadabra?

In Christopher Nolans mysterieuze thriller The Prestige strijden Hugh Jackman en Christian Bale als Victoriaanse goochelaars om de beste truc.

De tijd dat je nog met een koker en een aanwijsstaf uit je oude goocheldoos tussen de schuifdeuren een paar trucs kon laten zien is voorgoed voorbij, nu Hollywood ons binnen twee maanden bestookt met twee films over negentiende-eeuwse illusionisten, die mensen klonen en op fabelachtige wijze laten ontsnappen.

Het lijkt wat overdreven om twee films vlak achter elkaar uit te brengen rond precies hetzelfde beroep geplaatst in dezelfde tijd, maar in dit geval kunnen ze eenvoudig naast elkaar bestaan. Waar Edward Norton in de vorige maand uitgebrachte The Illusionist zijn beroep vooral aanwendt om de reeds bezette Jessica Biel te verleiden, zijn in The Prestige twee Hans Klokken van toen met elkaar in een constante rivaliteit verwikkelt.

Om het juiste negentiende-eeuwse goochelsfeertje te krijgen, is het eerste wat we te zien krijgen een mysterieus mistig veld met een zooitje lukraak rondgestrooide hoge hoeden. Kijk je tussen je oogleden door, dan zijn het net grafzerken. Hugh Jackman, prima gecast als de aristocratische Angier, was een half jaar eerder ook al van adel in Woody Allens Scoop waarin hij eveneens met Scarlett Johannson samenwerkte en ook al met magie te maken had. Maar dit terzijde. Christian Bale speelt — even intens als altijd — de uit een arbeidersmilieu afkomstige Alfred Borden, die steeds nieuwe trucs wil inbrengen. Wanneer de twee solo gaan, begint hij dan ook meteen met het vangen van kogels.

Borstelsnor
Bij een magische truc — zo meldt Michael Caine’s voice-over ons tijdens dat eerste hoedenshot — gaat het om drie stadia, eindigend met de ‘prestige’, het moment waarop de kijker bijna achterover slaat van verbazing: hoe doen ze dat? Ook de film is volgens diezelfde stadia opgebouwd, maar ditmaal hebben Christopher Nolan en zijn broer Jonathan zich in hun script (naar de roman van Christopher Priest) wat vergaloppeerd in de hoeveelheid plotzijpaadjes die een mens kan hebben in twee uur, zeker als je die, zoals zij gewoon zijn, niet in een logische volgorde plaatst. Tegen de tijd dat de apotheose zich aandient, ben je wat moegestreden na alle is-het-echt-of-is-het-abracadabra-scènes.

Daarbij lijkt het erop dat Nolan zich ditmaal net iets te weinig interesseert voor zijn hoofdpersonages, die wat eendimensionaal blijven. Er is een love interest die tussen beide heren stookt (Scarlett Johansson) maar ook dat verhaallijntje stokt halverwege waardoor de actrice nu enkel als eye candy dient in haar net iets te krap gesneden assistentenpakje. In de bijrollen de altijd betrouwbare Michael Caine als alwetende manager en David Bowie — nog bleker dan gewoonlijk en met zwarte borstelsnor — eindelijk weer eens in een goed gelukte rol als de diabolisch ogende uitvinder bij wie Algiers een truc gaat kopen. Levert meteen de fraaiste scène op: een wederom mistig veld met uit de kluiten gewassen gloeilampen die zonder stroom spontaan beginnen te branden. Het adembenemende shot herinnert ons eraan dat we hier met het jonge filmwonder Nolan van doen hebben. Verder lijkt hij ditmaal vooral van niets — toegegeven: een flitsend voortrazend — iets te hebben gemaakt. Inderdaad, net als bij een goocheltruc.