The Disciples – een straatopera

Ongrijpbaar avontuur

Volg een groep daklozen met een camera en je krijgt bijna automatisch een tragisch portret. Laat ze een opera instuderen zoals in The Disciples – een straatopera en gebeurt iets verrassends: ze worden mensen.

Het is een gek ontwapenend zinnetje waarmee Ramón Gieling zijn nieuwe documentaire The Disciples – een straatopera opent. ‘Er zullen altijd daklozen zijn, waarom geen opera met ze maken.’ Waarom niet inderdaad? Al kan je je eigenlijk ook het tegenovergestelde afvragen. Het zinnetje is in ieder geval de opmaat voor een even ontwapende als grillige documentaire, waarin de sociaal bevlogen Gieling de repetities én het eindresultaat laat zien: het opera-avontuur dat hij samen met het Amsterdamse daklozenkoor De Straatklinkers aanging. In de op Buñuels Los olvidados geïnspireerde en door Boudewijn Tarenskeen gecomponeerde opera spelen koorleden uitvergrote versies van zichzelf met als einddoel een filmregistratie van het stuk.

Die opera-uitvoering is natuurlijk niet het doel van de film zelf. Al sinds het einde van de jaren zeventig werkt Gieling aan een oeuvre waarin de ongrijpbaarheid van het menselijk bestaan centraal staat. Het gaat over esthetische ervaringen, over wat de inrichting van een maatschappij met haar inwoners doet, over hoe we worden beïnvloed. Gieling wil die fenomenen niet verklaren, maar is eerder geïnteresseerd hoe ze telkens aan onze interpretaties lijken te ontsnappen. Niet Cruijff zelf staat dus centraal in zijn succesfilm Johan Cruijff – En un momento dado, maar de invloed die hij had op zijn Catalaanse aanbidders. Recenter toonde Gieling de muzikale bezwering van Simeon ten Holts pianocompositie Canto Ostinato in Over Canto en die van Bachs Matthäus Passion in Embarme dich – Matthäus Passion Stories.

Ook in The Disciples gebeurt iets wonderlijks. Aanvankelijk zijn we normale getuigen bij de repetities waarin koorleden (tot Gielings frustratie) te laat komen, hun teksten maar niet willen leren of vergeten te acteren. Er is drama wanneer een van hen eigenlijk de hoofdrol van gangster had gewild (‘dat bén ik!’) of het mopperend niet eens is met de portrettering van hun levensstijl (‘dat slaat nergens op’), verdriet wanneer een van hen overlijdt. Maar gaandeweg verschuift de focus meer naar de opera zelf: een ingenieus knutselwerk van zang en acteerwerk, maar ook een wonderlijke mix van werkelijke en fictionele persoonlijkheden. Wanneer we via op straat gefilmde terzijdes ook de acteurs zelf leren kennen en de manier waarop die in de opera worden gereflecteerd, verbaas je je over hoe ongemerkt persoon en rol in elkaar lijken over te vloeien.

Alleen al daarom is Gielings documentaire interessant. In plaats van tragische levensverhalen of een misplaatst soort straatromantiek, verschijnen de leden van het Amsterdamse daklozenkoor als zichzelf. Maar het heeft iets bezwerends, die mix, tot het laatste shot dat eindigt met een piëta-pose. Iedereen houdt zich lange tijd stil, tot alle leden langzaamaan weer in beweging komen. Ineens is de bezwering verbroken. De opera is klaar, het gewone leven gaat weer door. Hoe moet dat straks met dat groepje, vraag je je ineens af, weer terug de echte wereld in. Dat ze dakloos waren is daarvoor niet eens in je opgekomen.