Puinhoop

Rollercoaster van pijn en onmacht

Puinhoop

Ouders kies je niet, maar krijg je. Je moet het er maar mee doen als kind. Hoe hopeloos dat kan uitpakken toont de documentaire Puinhoop. Een moeder die aan borderline lijdt, maakt haar leven en dat van haar zoon tot een mentale uitputtingsslag.

Puinhoop begint met een telefoontje van de politie aan Allard Detiger, getrouwd en vader van een dochtertje. Na een verontrustende melding van een buurvrouw is men poolshoogte gaan nemen in het huis van zijn moeder. De agent windt er geen doekjes om: “Het is één grote bende, als ik het zo mag zeggen.” Dat is niets te veel gezegd, blijkt als Detiger het huis van zijn moeder binnenloopt. De kamers liggen tot kniehoogte vol kleding, boeken, apparaten en andere spullen, en het huis is vervuild.

Het is de opmaat voor de hellevaart waarin Detiger met zijn moeder belandt. Nee, nu eens niet door zwarte gaten in het zorgsysteem, maar door het onmogelijke, vaak agressieve gedrag van Detigers moeder, die in een verpleeghuis andere bewoners kanker en blindheid toewenst. Haar zoon, die ze soms vijfentwintig keer per dag belt, noemt ze “een van de slechtste dingen die me in m’n leven is overkomen”. Als ze wordt overgeplaatst naar een psychiatrische inrichting is hij “een vuile meeloper”, omdat hij dat niet heeft verhinderd. Als ze gaten in haar dekbed brandt, rest er nog maar één oplossing: haar met pillen tot een zombie maken.

Puinhoop is een film over een mummy from hell en de invloed op haar omgeving, maar we voelen desondanks mededogen met deze vrouw, die het leven ook voor zichzelf onmogelijk maakt. Uit gesprekken met een jeugdvriend en een vroegere tenniscoach van Detiger, die ooit een tennistalent was, doemt een beeld op van een alleenstaande moeder, voor wie haar twee zoons – Detiger heeft een halfbroer – oogappeltjes waren. Extreem prestatiegericht projecteerde ze haar verlangens en ambities op haar twee kinderen.

Detigers halfbroer vluchtte op zijn twintigste naar Amerika en kwam nooit meer terug. Als Detiger hem opzoekt, herinnert hij zich de sfeer vroeger thuis als “constant ruzie, schreeuwen en gooien met dingen”. Toen Detiger een paar jaar na hem ook het huis verliet, zakte zijn moeder weg in eenzaamheid. Daarna heeft ze niet echt meer geleefd, zegt ze. Puinhoop suggereert dat het vastklampen aan haar zoons voortkwam uit haar kindertijd, waarin ze “niet gelukkig” was en zich op haar vijfde aan de kant geschoven voelde toen ze een zusje kreeg. Kom er maar in Freud!

Het zal niemand verbazen dat Detiger niet onbeschadigd uit het leven met zijn moeder is gekomen. Zijn vrouw ziet ook in hem “innerlijke pijn” en “negativiteit”. Het hoopvolle verschil is dat Detiger het woord zelfreflectie kent. Resteert de vraag waar de twee vaders zijn in deze rollercoaster van pijn en onmacht. Druk bezig met het wassen van hun handen in onschuld?