MADAME SATÃ
Van moordenaar tot carnavalskoningin
In zijn debuutfilm Madame Satã portretteert de Braziliaan Karim Aïnouz een zwarte travestiet en straatvechter in de jaren dertig. Vooral aan de vorm besteedde hij veel aandacht.
Bruin is de overheersende kleur in Madame Satâ. Alle felle tinten zijn zorgvuldig uit de set gefilterd, nergens is ook maar een geel shirt of blauwe deur te bekennen. De hele wereld is ondergedompeld in een bad van modder.
Met dat Rembrandteske palet geeft regisseur Karim Aïnouz meteen aan dat zijn verhaal zich afspeelt in het verleden. Madame Satâ is gestitueerd in de jaren dertig van de vorige eeuw, minder dan een halve eeuw na de afschaffing van de slavernij in Brazilië (1888), ver voor de militaire coups en de hyperinflatie. Het was een tijd van hoop en chaos, een tijd van overgang.
Maar behalve over de tijd zegt de kleur ook iets over de locatie. Madame Satâ speelt zich af in Lapa, een van de grootste sloppenwijken van Rio de Janeiro. De wetteloze ‘Republiek van Lapa’ stond bekend om zijn artistiekelingen, illegale bars, cokedealers, hoeren, gokkers en dieven. Illegaliteit hangt als een deken over de wijk; dit is het criminele schemergebied waar marginalen de dienst uitmaken. Die broeierige sfeer wordt — behalve door de kleur — versterkt door benauwde interieurshots en de camera die schokt en rondtolt als een dronken en stonede bezoeker van een Lapa-bar.
En bruin is natuurlijk de kleur van de Afro-Braziliaanse hoofdpersoon van Madame Satâ, João Francisco dos Santos (1900-1976), op wiens leven de film is gebaseerd. Overdag werkt hij als ober en kok, maar in zijn vrije tijd organiseert hij gewelddadige overvallen en heeft hij seksuele relaties met mannen en vrouwen. In 1932 vermoordt hij een man en verdwijnt hij voor tien jaar in het gevang. Als hij er weer uitkomt schopt hij het tot carnavalskoningin in een kostuum geïnspireerd door Madame Satan, Cecil B. De Mille’s relatiedrama uit 1930.
Nepglimmers
Aan symbolische lagen heeft Madame Satâ geen gebrek. Wat dat betreft is regisseur Aïnouz een goede leerling van Todd Haynes, voor wiens Poison (1991) hij de montage deed. Alleen al de marginaliteit van João Francisco dos Santos is van een complexiteit waar menig psychiater zijn vingers bij af zou likken.
Francisco dos Santos is het kind van slaven, een analfabeet onder aan de sociale ladder. Zijn trots vindt een uitweg via capoeira, de gracieuze vechttechniek ontwikkeld door plantageslaven. Daarnaast is hij openlijk homoseksueel — iets waar de autoriteiten toen al problemen mee hadden en Braziliaanse bioscoopbezoekers nu nog over vallen. Het liefst zong hij, ‘in drag’ en omhangen met nepglimmers, liedjes van Josephine Baker, schakelend tussen bas en kopstem. Hoewel hij crimineel te boek stond als genadeloos en gewelddadig, adopteerde hij zeven straatkinderen.
Madame Satâ probeert inzicht te geven in deze toverbal-achtige persoonlijkheid maar blijft steken aan het oppervlak. Misschien heeft Aïnouz zich vertild aan het topzware personage, misschien staat de vormgeving in de weg. Maar het lukt je niet als toeschouwer om je te identificeren met de hoofdpersoon. Hoe acteur Lázaro Ramos ook gilt, sensueel danst, intimideert en zingt, Francisco dos Santos blijft op afstand, in die verre Braziliaanse wijk. En alleen op goed doordachte art direction haalt ook Madame Satâ het niet.
Edo Dijksterhuis