De eeuw van Simeon ten Holt
Tijdloosheid uit een Bergense bunker
Dualiteit, verbondenheid en transcendentie zijn niet alleen kenmerkend voor de muziek van de bekende Nederlandse componist Simeon ten Holt, maar houden ook verband met zijn karakter, blijkt uit dit documentaireportret.
Een diep verborgen snaar tot trilling brengen. Dat is wat muziek met mensen doet volgens de in 2012 overleden Nederlandse componist Simeon ten Holt.
Zijn bekendheid bij het grote publiek dankt hij aan de Gouden Plaat die hij in 2001 kreeg voor de meer dan 15 duizend verkochte exemplaren van zijn klassieker Canto Ostinato, uitgevoerd door Kees Wieringa en Polo de Haas. De ‘Canto-cult’ is nog altijd niet uitgewoed: deze maand (januari 2025) staat er weer een uitvoering op de rol in het Concertgebouw.
Documentairemaker Paul Hegeman, dorpsgenoot van de tijdens zijn leven in Bergen, Noord-Holland, wonende Ten Holt, valt dan ook met de deur in huis: zijn postume portret van de componist en diens werk begint bij dat Canto: een ruimtelijk stuk voor twee of vier vleugels met een ‘open scenario’. Dat wil zeggen dat de pianisten zelf bepalen hoe lang een sequentie duurt en waar ze accenten zetten. Elke uitvoering is een sociaal proces waarin de vleugels één worden: vaak beslaat een uitvoering ruim een uur, maar het kan ook rustig vier uur duren. De golvende, repetitieve motieven van in de basis vijf noten waarin gaandeweg kleine veranderingen doorsijpelen hebben op spelers en luisteraars een transcendentaal effect.
Nog twee andere stukken worden in de documentaire wat meer uitgelicht: Soloduivelsdans I en Incantatie IV. Uitvoerend muzikanten van verschillende generaties komen aan het woord, onder wie de pianisten Hannes Minnaar en Kees Wieringa.
Met zijn dochter wordt Ten Holts Bergense bunker bezocht: de werkplek zonder gas, licht of water waar hij ruim een decennium werkte en woonde. Daarnaast vertellen de vrouwen in Ten Holts leven over de persoon achter de componist. Een einzelgänger pur sang met een dualiteit in zijn karakter – sereen én amicaal – die ook iets zegt over hoe hij zich tot zijn muziek verhield: dáárin legde hij zijn hartstocht. De reactie van zijn tweede vrouw op het feit dat hij het ‘droevige’ Canto aan haar opdroeg: “Ik had liever gehad dat je een beetje aardiger voor me was geweest.”
Hegeman begint en eindigt zijn portret bij de karakterisering van de man, die zelf ook af en toe opduikt in archiefmateriaal. Visueel is de film nogal kaal registrerend. Interessanter is wat er spreekt uit de muziek: vooral Wieringa blijkt een bevlogen verteller en illustrator van het spanningsveld dat Ten Holts composities zo virtuoos maakt. Al raakt Hegeman met zijn soms wat gratuite verzameling getuigenissen misschien niet direct die diepe snaar, de kijker kan ook hier z’n eigen accenten zetten en er muziek van maken.