DE DRIE BESTE DINGEN IN HET LEVEN
Ger Poppelaars: Mijn ongeduld was groot

De Nederlandse Filmdagen 1992 openen met het bioscoopfilm-debuut van Ger Poppelaars — afgestudeerd aan de Filmacademie in 1980, musicus en regisseur van talloze opdrachtfilms en documentaires. Zijn eerste lange speelfilm De drie beste dingen in het leven beoogt het levensgevoel van mid-dertigers weer te geven. Tijdloze emoties, tijdloze muziek, een tijdloos verhaal "maar ik film niet abstract dus ik relateer het aan een generatie."
‘Gevoelscinema’ is het al genoemd, een mooie omschrijving volgens Poppelaars. "Er is een stelling van Harry Mulisch: ‘Wat bindt de mensen? Het feit dat ze allemaal alleen zijn.’ Dat is het thema."
"Veel mensen doen ontzettend hun best ergens bij te horen. Het doet me vaak denken aan zo’n draaimolentje in de speeltuin. Als klein kind wilde je er op springen, maar het draaide rond en rond en vaak flikkerde je er weer af, tegen een boom aan. Moest je weer met een pleister getroost worden, omdat dat ding te hard ging. Maar toch wilde je er op, dus je wachtte je kans af. En net als ie langzamer ging, kwamen er van die grote jongens van twaalf of dertien die hem rondzwiepten zodat je er toch weer af rolde. Dus daar hoorde je gewoon niet op, maar natuurlijk toch blijven proberen. Net zo lang tot je wist: dat moet ik maar niet doen. Om vervolgens elders soelaas te vinden. Of je vast te klampen aan een illusie om door te kunnen."
De vrije jongens Caspar (Victor Löw) en Maarten (Jack Wouterse) kozen voor het laatste. Zij vinden de zin van hun bestaan in hun geloof in de drie beste dingen in het leven: de sopraan-sax van John Coltrane, de Piazza…. in Rome en Peter de soepschildpad, die al vijftig jaar lang zijn troosteloze baantjes in het Artis-aquarium trekt.
De jonge violiste Sacha (Loes Wouterson) ontmoet hen bij toeval. Haar rechtsstreekse route naar het draaimolentje wordt abrupt onderbroken. Exit vriend Ben (Pierre Bokma), een geslaagde macro-econoom die vertederd terugziet op een gelukkige jeugd in Boskoop. Geholpen door Caspar en de mysterieuze Jawek (Michel van Dousselaere) kiest Sacha een andere route. "Maar," verklaart Ger Poppelaars, "makkelijk is het allemaal niet. Ieder voor zich moet steeds opnieuw het leven uitvinden."
Lang heeft Poppelaars na zitten denken over het vrijgevochten tweetal Caspar en Maarten. Personages van vlees en bloed moesten het worden, "niet de obligate drop outs, geen junks, geen tweedehands auto-handelaren, geen Popi Jopi-Heineken-ontvoerders. Nee, mensen – en dat is uiteindelijk de reden waarom ik de film wilde maken – die een keuze durfden maken in hun leven, dat natuurlijk een groot moeras is. Die zich aan elkaar en aan hun zelfgecreeerde droom vastklampen, zoals wij ons allemaal aan een idee-fixe overgeven zonder ons er — zoals zij — van bewust te zijn."
Het idee voor de melancholieke komedie De drie beste dingen in het leven stamt uit de vroege jaren tachtig. Poppelaars, jong, net afgestudeerd, veelbelovend maar arm, dineerde in de Gaarkeuken van 1870 in de Amsterdamse Spuistraat. "Je weet, er komen daar van die sloebers. Klerkjes, te jonge weduwnaars. Nooit echte junks, maar van die mensen in te kleine huurwoninkjes, het heeft iets treurigs, ze vechten nog wel wat, maar ach. Goed. Ik zat daar aan de gehaktballen met andijvie toen er een keurig geklede heer binnenstapte. Werkeloos smetteloos in het pak, een geslaagde zakenman, niks mis mee, die ging daar zitten eten. Hij detoneerde onmiddellijk en ik raakte ontzettend geïntrigeerd. Waarom at die man daar?"
Hink-stap-sprong
Als medewerker aan een video-workshop van Toneelgroep Sater suggereerde Poppelaars een videofilm naar dit idee. "Over een man die in Amsterdam aankomt, zijn afspraak mist, beroofd wordt, onmiddellijk down and out raakt en in contact komt met lieden die hij anders nooit ontmoet zou hebben." Het werd iets anders, maar het idee bleef hangen. In 1984 schreef Poppelaars een eerste versie, die twee jaar in de la lag. Vervolgens ontwikkelde hij een tweede versie waarin de man een violiste werd die na haar ontmoeting met twee jongens overtuigd raakt van de drie beste dingen in het leven. Hij stapte er mee naar de Eerste Amsterdamse Associatie van de toen nog gedreven bioscoopfilm-producenten Rene Seegers, Leon de Winter en Jean van de Velde. Daar bestond echter behoefte aan andere genres. Ook het Filmfonds zag er geen heil in. Poppelaars ging zich bezighouden met opdrachtfilms en Beeldspraak-kunstdocumentaires voor de NOS. Tot hij een jaar later met een derde versie naar producent René Scholten stapte.
"Het is altijd hink-stap-sprong door de tijd, daar ben ik niet uniek in. Je komt van de filmacademie af en denkt dat het binnen een paar jaar zover zal zijn. En dat is dus niet zo. Het heeft lang geduurd en is moeilijk geweest. Menigeen riep over dit project: ‘Jeetje, is het er nog niet? Nog steeds niet?’ Ook ik zelf hoor, mijn ongeduld was groot."
De drie beste dingen in het leven kreeg steun van de NOS, het Stimuleringsfonds en het Productiefonds. "Nee, het Filmfonds wilde weer niet, mijn ervaringen met dat fonds zijn altijd negatief geweest, raar is dat. In 1984 wezen ze een goed script voor een korte film getiteld Wit af. Ik geef toe, het was een soort experiment, maar ja…Ik denk toch dat ik niet de enige ben die moet ontdekken hoe je met sjablonen werkt. Oftewel hoe je een sonnet moet schrijven alvorens op het vrije vers af te gaan. Er werd indertijd door Frans van de Staak opgemerkt: ‘Deze film past niet in je ontwikkeling, er wordt geen woord in gesproken’. Ik dacht: ‘Dat is maar goed ook, in jouw films wordt veel te veel gebabbeld’.
Ach, het is frustrerend. Je wordt zo betuttelend toegesproken. Ook nu weer. Maar het Productiefonds subsidieerde het uiteindelijk, vond het wel leuk, hetzelfde script."
Stilistisch antwoord
Poppelaars schreef met Jean van de Velde als sparring partner een laatste versie en hield zich vervolgens intensief met de casting bezig. "Het is een film waarin de sfeer die de acteurs met zich meebrengen enorm belangrijk is." In Bij nader inzien-ontdekking Lous Wouterson en Blauwe Maandag Compagnie-acteur Victor Löw vond hij zijn vertolkers van de hoofdrollen. Die hem vervolgens op het juiste spoor van de cameravoering zetten. "Ik ging aanvankelijk uit van strakke kaders maar kwam op een bepaald moment tot de conclusie dat het beeld niet braaf mocht zijn. Het moest zinderen, barsten van vitaliteit. Net als Caspar, die alle kanten tegelijk op wil. Zo zit er in de sportschool-scène een pan met een enorme zip, mag helemaal niet van Jos Stelling. Die meldde ooit in zo’n typisch academische discussie over de invloed van televisie op film: ‘En een ding mag niet in de bioscoop: een panbeweging en dan vooral niet zo’n zip’. Vandaar, met een knipoog Jos. Want zo van sjak!, zip! en zjoef!, dat werkt in deze film, dat geeft een go aan het beeld. Het is mijn stilistisch antwoord op wat ik in veel Nederlandse speelfilms zie. Die vind ik zo keurig en braaf gedecoupeerd, misschien omdat de shots te lang staan, of omdat de kadrage niet goed is."
Poppelaars vervaardigde een draaiboek en tekende elk shot uit in een storyboard dat hij cameraman Lex Wertwijn ter bestudering overhandigde. "Samen bezochten we lokaties en vonden vervolgens de stijl van de film. Niet braaf, ook al vanwege de twee verhaallijnen die samen moeten komen. Zo kreeg het verhaal van violiste Sacha een wat klassieker decoupage en camerarijders, terwijl dat van Caspar en Maarten een zekere drive had, zo van daar gaat-ie, niks mee te maken, iets rauws, veel uit de hand gedraaid. Langzaam maar zeker komt dat samen en wordt het een verhaal. Hopelijk niet al te zichtbaar, zodat alle recensenten schrijven: ‘Ja, ja, goed doordacht’. Want je mag het niet merken, hooguit intuitief aanvoelen. Ik denk dat dat gelukt is, ook in al die crane-shots en in zo’n vechtpartij, zo rats rats rats. Het heeft allemaal te maken met dynamiek in de montage en met muzikaliteit."
Kippevel
Op de middelbare school droomde Poppelaars nog van een studie musicologie. Hij speelde piano, een instrument dat hij later verruilde voor de saxofoon. Met collega-filmmaker Hans Hylkema beoefent hij al jaren de vrije jazz. De sopraan-sax soli van John Coltrane behoren voor hem zeker tot de betere dingen in het leven. "Ik heb altijd met vrienden muziek gemaakt. De regisseursband The directors, dat was een idee van Jurriën Rood en mij. De eerste vier nummers hebben wij gearrangeerd, tot de band het overnam. Een beetje flauwekul van Dick Maas en Ate de Jong: wij mochten niet meedoen want wij hadden nog geen lange speelfilm gemaakt. Zij zijn er vandoor gegaan met ons idee, bedankt nog Dick, veel succes in Amerika Ate. Maar goed. Ik heb nu samen met Hylkema en twee vrienden de band Een uurtje met…, enig. De dinsdagavond houden we vrij voor repetities. Improviseren, uitdokteren, veel eigen nummers maken.
Ik denk dat mijn muzikale achtergrond heeft geholpen, want als je improviseert en anderen begeleidt, leer je luisteren he. En naar andere dingen dan naar de zuivere noten. Een virtuoos kan spelen zonder kloten, een amateur kan in veel minder veel meer hartstocht stoppen. Waar het om gaat is ‘it don’t mean a thing when it ain’t got that swing."
De swing in De drie beste dingen in het leven zit hem, afgezien van cameravoering en montage, in het levensgevoel dat het volgens de regisseur uitstraalt. "Wat bindt de mensen? Het feit dat ze allemaal alleen zijn. Die thematiek, de titel verwijst er al naar: De drie beste dingen in het leven — voor de rest is er niet zoveel kennelijk. Misschien lijdt deze generatie aan een onvermogen ergens in te geloven, een utopie na te jagen.
Ik zelf was best verrast van het resultaat. Bij de eerste screening vergat ik helemaal dat ik de film zelf gemaakt had. Gewoon kippevel, alle stress, alle moeite, ongeduld en strijd was vergeten. Ik dacht: Jezus, ik wist eigenlijk niet dat ik al zo ver was.
Elke filmmaker is anders he, net als in de muziek. Sommigen moeten eerst alle sonatines van Clementi hebben gespeeld voordat ze Vader Jacob zonder boek durven spelen. Anderen kunnen helemaal niks, kennen een akkoord, gaan achter een piano zitten en pielen eindeloos. Hans Hylkema is er zo een, eerst met een vinger, dan met twee vingers en ineens explodeert er iets vanuit die vingers. Ik denk dat mijn ontwikkeling veel klassieker is geweest. Vier jaar lang kunstdocumentaires maken heeft me geen kwaad gedaan. Het heeft indirect aan deze film bijgedragen. Omdat ik talloze kunstenaars heb ontmoet en veel met ze van gedachten wisselde over vormgevingsproblemen. Mijn scala is er groter door geworden. En zo is er nu dan deze film, die iets heeft van: het regent buiten, niemand houdt van me. Een zeker percentage bezoekers zal vanuit dit gevoel denken: laat ik dan maar naar de film gaan. Ik kan alleen maar hopen dat zij met een warm gevoel het theater weer zullen verlaten."
Gerdin Linthorst