DA MO FANG
De molenstenen van de geschiedenis
Is voor schrijvers een ongelukkige jeugd vaak een goudmijn, veel filmmakers putten inspiratie uit de zwarte bladzijden uit de geschiedenis. In Nederland vullen dit soort pagina’s niet meer dan een dun boekje: filmmakers moeten het doen met de Tweede Wereldoorlog en de koloniale perikelen, veel meer is er aan duister verleden niet te vinden. Chinese filmmakers verkeren in een tegengestelde positie: als zij achterom kijken, stuiten zij altijd op machtswellust, geweld en gruwelijke wreedheden. Met Da mo fang richt Wu Ziniu de blik op de jaren dertig, toen het oude regime zijn doodsstrijd uitvocht met de communistische Rode Garde. Geweld is nooit heroïsch, doceert Wu Ziniu als wijze levensles.
De Chinese filmgeschiedenis wordt meestal beschreven aan de hand van een generatiemodel. Een wat geforceerd instrument, dat de aandacht richt op gemeenschappelijke kenmerken. Onder de vijfde generatie wordt de eerste lichting filmmakers verstaan die na de Culturele Revolutie in Peking afstudeerde. Onder meer Zhang Yimou, Chen Kaige en Wu Ziniu behoren ertoe. Zij zetten — we spreken over het begin van de jaren tachtig — de aanval in op het beleid van de grote filmstudio’s. Deze produceerden voornamelijk routineus gemaakte, ontzielde films. Het streven van de nieuwe lichting naar esthetische en ideologische vernieuwing bleef niet zonder (buitenlands) succes. Dit jaar kwam in Cannes de internationale waardering tot een hoogtepunt met een gedeelde Gouden Palm voor Chen Kaiges Farewell to my concubine.
Evenwichtskunstenaars
Het Chinese regime staat in een ambivalente relatie tot deze filmmakers. Het weegt de propagandistische waarde van hun commerciële succes af tegen de ideologische schade die de films kunnen berokkenen. Chinese filmmakers moeten daarom evenwichtskunstenaars zijn, begiftigd met veel filmische slimheid. Frequente toepassing van de metafoor is een beproefd stijlmiddel waarop de censuur nauwelijks vat heeft. Chen Kaige en Zhang Yimou beheersen dit subtiele spel van loven en bieden uitstekend, een talent dat bevorderend heeft gewerkt op hun internationale carrière.
Wu Ziniu is uit ander hout gesneden. Zijn onwil (of onvermogen?) om zich uit te drukken in een verhullende beeldtaal, brengt hem voortdurend in politieke problemen. Zijn films zijn provocerender dan die van Zhang Yimou en Chen Kaige. Soms leidt de keuze van het onderwerp al tot grote problemen. Zo werd zijn film over de grensoorlog die in 1979 uitbrak tussen de communistische broederlanden China en Vietnam, verboden. Hetzelfde lot onderging aanvankelijk in 1990 Da mo fang, sinds kort is buitenlandse distributie van de film toegestaan.
Censuurperikelen zijn geen garantie voor een goede film. Met Da mo fang betoont Wu Ziniu zich een politiek moedig mens, maar een beperkt filmmaker. De film roept aan de hand van flash backs een dramatische periode op uit het leven van Qing Guo, een broodmagere, bejaarde ex-Rode Gardist, die een zwervend bestaan leidt. Qing Guo verliet in de jaren dertig als Rode Gardist zijn dorp, om bij terugkomst een jaar later te merken, dat zijn geliefde door een opiumsnuivende cynische vader als bijvrouw is verkocht aan Lian Bai Jun, de dictatoriale heerser over het dorp. Vanaf dat moment wordt voor Qing Guo het persoonlijke politiek en het politieke persoonlijk: om zijn geliefde weer in zijn armen te kunnen sluiten moet het oude regime vernietigd worden. Als een Chinese terminator baant Qing Guo zich een weg naar zijn geliefde. Daarbij kijkt hij niet op een litertje bloed meer of minder. Ook blijkt dat molenstenen meer kunnen dan graan pletten. Maar in tegenstelling tot soortgelijke Amerikaanse films wordt het geweld in Da mo fang niet beloond. Wie geweld toepast, hoe nobel het motief ook, verliest zijn menselijkheid en eindigt letterlijk als een dolend mens. Geen visie die strookt met de Chinese communistische leer en daarom mogelijk de reden voor het aanvankelijke verbod.
Mokerslagen
Het is niet het excessieve geweld maar de eenduidige beeldtaal die Da mo fang aan de grond houdt. Wu Ziniu grijpt naar te gemakkelijke symbolen en metaforen. Als Qing Ju een tegenstander ondersteboven in een regenton laat verdwijnen, wordt deze moord gevolgd door een shot van een kakelende kip met schattige kuikentjes. En als Qing Ju uitgeteld in een vies straatje ligt, wordt zijn eenzaamheid benadrukt — alsof wij het nog niet begrepen hadden — door snuffelende honden. Dit dichttimmeren van iedere intellectuele en emotionele ruimte maakt van Da mo fang een logge film. Onder de voortdurende mokerslagen krijgt hij geen kans om te ademen.
Ook de personages lijden onder het massieve gewicht van de film. Voor subtiliteiten, contradicties of paradoxen is geen plaats. De tiran Lian Bai Jun is een volstrekt onmens die met sadistisch genoegen zijn onwillige bijvrouw een brandende opiumpijp tegen haar dij duwt. De jonge Qing Ju wordt opgevoerd als een man bij wie alle stoppen doorgeslagen zijn, en bij wie daarom zelfs geen spoortje rationeel gedrag is te vinden. En de bejaarde, terugblikkende Qing Ju symboliseert het begrip levenswijsheid door vaak wazig naar de horizon te staren.
Da mo fang is vooral interessant als een politiek statement. Hij ontmythologiseert de communistische strijdcultuur en doorbreekt daarmee een gevoelig Chinees taboe. Met een voor de hand liggende metafoor toont Wu Ziniu de Chinese geschiedenis als een altijd draaiende ‘mo fang’ (grote molen), een ‘verpulveringsmachine’, altijd op zoek naar nieuwe slachtoffers.
Jos van der Burg