BIJ ONS IN DE JORDAAN
Oh sapperdiosija!
Het begon met een bekroonde documentaire over volkszanger André Hazes, die meer Nederlanders naar de bioscoop trok dan alle kunstzinnige vaderlandse films samen. Toen kwam platenverzamelaar Vic van de Reijt met zijn Top 100 van Nederlandstalige liedjes, die door een enthousiast grachtengordelpubliek werd meegebruld in een stampvol Paradiso. En als laatste en overtuigende bewijs dat het ooit zo verguisde Hollandse levenslied salonfähig is geworden, komt de VPRO nu met een dramaserie over de Amsterdamse koning van de smartlap, Johnny Jordaan.
In Jiskefet is Kees Prins altijd op zijn best als hij van die trieste door het leven getekende mannen mag spelen, die met veel pathos mogen vertellen over het leed dat hen door de jaren heen heeft getroffen. Het is dan ook meteen duidelijk wat Prins moet hebben aangetrokken in het levensverhaal van Johnny Jordaan. De volkszanger werd begin vorige eeuw geboren in — zoals hij het zelf later bezong — een keldertje in de Jordaan. Door toedoen van zijn jeugdvriend en latere rivaal Willy Alberti, raakte hij een oog kwijt. Na jaren sappelen als zingende arbeider brak hij in 1954 door met het winnen van een talentenjacht. In korte tijd werd in gans het land het Jordaanlied een begrip, en zongen zelfs Friezen en Limburgers enthousiast met Johnny mee over die o zo gezellige volksbuurt in Mokum waar — Oh sapperdiosija! — de lepel immer in de brijpot stond.
Maar tegenover het immense succes stonden ook tegenslagen, zoals de dood van Johnny’s innig geliefde ‘moessie’, die haar zoon in haar eentje had moeten opvoeden. Zijn carrière kreeg een gevoelige klap toen bekend werd dat hij er als getrouwde man homoseksuele contacten op nahield. Ineens was die ouwe Jordaan niet meer zo gezellig, en Johnny werd door zijn behoudende buurtgenoten uitgekotst, waarna hij vele jaren sleet in vrijwillige ballingschap, geheel verstoken van zijn geliefde Westertoren. Het melodramatische leven van Johnny Jordaan is, kortom het gedroomde onderwerp voor een smartlap.
Jokkebrok
Samen met Frank Ketelaar bewerkte Kees Prins de levensgeschiedenis van Johnny Jordaan tot een driedelig psychologisch drama, waarin op het leven van de volkszanger wordt teruggekeken door de ogen van de zanger, die zijn laatste dagen sleet in een woning aan de rand van de Jordaan. Daarnaast wordt een tweede licht op de gebeurtenissen geworpen door Johnny’s zwager en chauffeur Arie, die een cruciale rol blijkt te hebben gespeeld bij diens tragische ondergang.
De flashbacks, die zich voor het leeuwendeel afspelen in de jaren vijftig, worden ingeleid door een herinnering van een van deze hoofdrolspelers en zowel Kees Prins als John Leddy weten te ontroeren als de oude mannen die op de gebeurtenissen terugkijken. Tegenover de documentaire-achtige benadering van de personages in het heden vallen de flashbacks op door hun uitgekiende stilering. Wat de filmmakers hier laten zien is geen nauwkeurige reconstructie van het Amsterdam van de jaren vijftig, maar een tot in het extreme doorgevoerde variant daarop. Met name in de uitvoering van de decors en het nostalgisch-maar-toch-kille palet pakt dat bijzonder goed uit, maar de aanpak overtuigt minder in het overdreven oubollige taalgebruik in sommige dialogen, wat zich met name wreekt bij de relatief zwak uitgewerkte vrouwelijke personages. Zo wordt Ricky Koole als de burgerlijke echtgenote van Arie iets te gemakzuchtig afgescheept met tuttig meisjesproza als "oh jee, dus toch een jokkebrok" en "gunst, wat leuk". Nog bekaaider komt Marieke Heebink er af, die zich als Johnny’s getergde Jordanese echtgenote moet beperken tot het spelen van een jongere versie van Mien Dobbelsteen.
Galmend en snikkend
De mannelijke hoofdrollen zijn gelukkig uit heel wat degelijker hout gesneden. Naast de al genoemde Prins en Leddy — die hier overigens juist helemaal niet doet denken aan zijn vroegere alter ego Koos Dobbelsteen — komt vooral Jacob Derwig zeer overtuigend voor de dag als de jonge Arie. Nog imposanter is de in aflevering twee ten tonele verschijnende Jeroen Willems die griezelig geloofwaardig is als de gesoigneerde lievelingsartiest van de Hollandse burgerij, Wim Sonneveld. De homoseksuele relatie tussen Sonneveld en Jordaan, die de volkszanger uiteindelijk noodlottig zou worden, is mooi uitgewerkt.
Het is een grote verdienste van schrijvers, acteurs en Oud geld-regisseur Van de Sande Bakhuyzen dat je je als kijker geen moment afvraagt waarom deze twee mannen uit zo verschillende milieus voor elkaar vallen. Een nog grotere prestatie is de manier waarop de muziek van Johnny over het voetlicht wordt gebracht. Al galmend en snikkend brengt Kees Prins de succesnummers van de volkszanger ten gehore, en in de context van het drama zou je bijna nog gaan geloven dat al die afschuwelijke Jordaankitsch nog mooi is ook. Want iemand die zo’n mooi melodramatisch leven heeft geleid zou je achteraf toch van harte toewensen dat wat hij maakte ook mooi was?
Fritz de Jong