ANGELA’S ASHES
Snotteren in de krotten
Wijwater, whisky, regen, regen en nog eens regen, dat zijn de ingrediënten van Frank McCourts miserabele Ierse katholieke jeugd. En kots en dode babies. De schrijver roept de weeïge geur en zompige bodem in de sloppen van het Ierse Limerick van de jaren veertig op in direct, eenvoudig maar beeldend taalgebruik. De film zie je meteen voor je. Alleen liever een Jane Campion dan een Alan Parker.
De meningen zijn verdeeld over de memoires van de Ierse Amerikaan Frank McCourt. In het Ierse Limerick, waar inmiddels toeristische wandeltochten door de vroegere krottenwijken zijn uitgezet, is een deel van de bevolking helemaal niet blij met de aandacht maar woedend over McCourts ‘overdreven en valse getuigenis van de geleden armoede’. Zo’n 100 inwoners hebben meegewerkt aan een tegen-boek, getiteld Ashes, waarin de Limerickers rijker en barmhartiger zijn. Maar ook binnen de literaire kritiek is men het oneens. Er zijn er die roepen over James Joyce en Roddy Doyle, anderen noemen Angela’s ashes (inmiddels opgevolgd door Tis) het product van een goede verteller maar geen schrijver. McCourts autobiografisch verslag van zijn door katholicisme, armoede en vocht geteisterde jonge jaren in Brooklyn (de eerste vier) en Limerick (de volgende vijftien) is onder de lezers in ieder geval goed gevallen. Over de hele wereld werden zo’n 3 miljoen exemplaren verkocht.
Dickens
Het verhaal van de Ieren in Amerika die tijdens de crisisjaren terug gingen naar Ierland om het daar nog slechter te hebben, is door McCourt meeslepend opgeschreven. De naïeve verteller geeft de misère een soms ironische, soms schrijnende ondertoon en zorgt ervoor dat je niet verzuipt in de beerput van deze jeugd tussen vijf jongere broertjes en een zusje (waarvan drie dood), een dronken, werkeloze vader die prachtig kan vertellen en de Engelsen de schuld geeft van nattigheid en vlooien, een afgesloofde moeder, en tal van Dickensiaanse karikaturen zoals de boze, broodmagere tante die uiteindelijk toch een blanke pit bezit, en de dictatoriale onderwijzer die schoenloze voeten afstraft met een striemende mep van het rietje.
Dat er een film van moest komen voel je al op de eerste bladzijde wanneer McCourt de regen beschrijft die de stad ‘doorweekt houdt van oudjaar tot nieuwjaar’ en ‘een kakofonie creëert van scheurende hoest, bronchiaal gereutel, aamborstig gepiep en teringachtig geblaf’.
Modderige kinderkopjes
Het scenario van Angela’s ashes is geschreven door regisseur Alan Parker en scenarioschrijfster Laura Jones, die ook meewerkte aan het scenario van Jane Campions verfilming van de autobiografie van de Nieuw-Zeelandse schrijfster Janet Frame: An angel at my table. Deze samenwerking verwondert niet, want het is precies die eerste grote Jane Campion-film die oprijst uit McCourts boek. De armoede, de inventieve kinderspelletjes, de nare onderwijzers, de vlucht in de literatuur, het lezen en schrijven, de onvoorwaardelijke liefde voor de (soms falende) ouders, en de scherpe observaties van de wonderlijke, morele regels der volwassenen. Het belangrijkste verschil is dat de Ierse jeugd er één van jongetjes is in plaats van meisjes en er dus meer naar de andere sekse dan naar de eigen sekse gegluurd wordt.
Tussen de films zijn de verschillen echter groter. Regisseur Alan Parker (bekend van op het gemoed werkende films als The commitments en Midnight express) is in zijn verfilming niet zo subtiel en fragmentarisch als Campion, maar even direct als McCourt in zijn vertelling. De regen waarmee de film (uiteraard) opent, stroomt uit alle hoeken en gaten over de grauwe, modderige kinderkopjes, binnen en buiten de vervallen huizen, en wanneer de kinderlijke verteller in de voice-over over de kerk en haar regerende heiligen begint, toont Parker ons het Mariabeeld met de kaarsjes in de uitgehakte nis, het enige droge punt in gans Limerick. Nog geen tien minuten onderweg en we hebben het asgrauwe dode babyzusje Margaret, de blauw aanlopende stervende peuter Eugene, en de van verdriet kotsende moeder Angela (Emily Watson, opnieuw met licht gekwetste, verwonderde oogopslag) aanschouwd. Dit alles gefilmd in de nostalgische kleuren van een verschoten ansichtkaart waarin het bleekrood van de lippen en het winterse wit van de gezichten dramatisch oplicht. De beelden worden ondersteund door een zware, melodramatische muziekscore die aanzwelt op de dramatische hoogte- en dieptepunten. ‘Poverty pornography’ noemt de Engelse krant Independent on Sunday het verontwaardigd en ‘exotische horror voor een bourgeois publiek’. Parkers film zou daarmee aansluiten bij even melodramatische exercities als Orphans en The ratcatcher en de films van Ken Loach, en niet trachten de armoede te verklaren maar slechts proberen te emotioneren. Een iets te politiek correct standpunt, maar het klopt dat in Alan Parkers wellustige opstapeling van de misère originaliteit en ironie verloren gaan. Dat hij daarmee de toeschouwer verhit en de zakdoeken vol krijgt moet ik echter bestrijden. Eerder zorgt de overmatige esthetisering van de armoede voor onverschilligheid bij de toeschouwer.
Jann Ruyters