ALL GOD’S CHILDREN CAN DANCE

Maar niet alle films dansen

  • Datum 04-10-2010
  • Auteur
  • Gerelateerde Films All God’s Children Can Dance
  • Regie
    Robert Logevall
    Te zien vanaf
    01-01-2007
    Land
    Verenigde Staten
  • Deel dit artikel

Kun je vrij zijn als je niet weet waar je vandaan komt? Dat is de vraag in deze Haruki Murakami-verfilming.

Robert Logevall dacht vast een geheide winnaar in handen te hebben toen hij Haruki Murakami’s korte verhaal All god’s children can dance mocht verfilmen. Want de Japanse schrijver is tegenwoordig over de hele wereld populair. En Logevall kende ongetwijfeld het voorbeeld van de sublieme verfilming van Tony Takitani door regisseur Jun Ichikawa, over een man die na jaren als een automaat te hebben geleefd, eindelijk de liefde ontdekt. Zo abrupt als Tony daardoor de wereld wordt in geslingerd, zo abrupt wordt hij er ook weer uit weggehaald.
all god’s children can dance is het tweede korte verhaal van de Japanner dat verfilmd wordt en de verfilming van zijn roman Norwegian wood is in de maak. Het decor is niet Japan, zoals in het oorspronkelijke verhaal, maar de wijk Koreatown in Los Angeles waar de jonge Kengo (Jason Lew) leeft met zijn enorme penis. "Kun je zo wel goed dansen?" vraagt zijn vriendin, daarmee verwijzend naar de titel van de film en het thema vrijheid en afkomst. Want Kengo worstelt vooral met de vraag waar zijn vader is gebleven. God is jouw vader, verzekert zijn streng gelovige moeder hem. God is mijn vader, vertelt hij zijn mooie vriendin (Sonja Kinski) die zo langzamerhand onpasselijk wordt van dat verhaal. Op straat ontmoet hij dan een man die zijn echte vader zou kunnen zijn. Of is het God?
Logevall filmt de straten en winkelpassages in Koreatown alsof die wereld door mensen verlaten is. In tony takitani werkte dat omdat Tony niet deelnam aan het leven. Als een foetus lag hij opgerold op de vloer van zijn appartement en liet de wereld aan zich voorbijgaan. Maar hier is die verlatenheid geforceerd. Murakami’s verhalen zijn niet zo opzettelijk mysterieus en Logevall maakt de denkfout dat raadsels vanzelf komen bovendrijven als maar genoeg vragen onbeantwoord blijven. Die ongeïnspireerdheid zit ook in het acteren van Jason Lew, die er met hoed en snor nogal storend uitziet als Groucho Marx, en nergens in geïnteresseerd lijkt. Niet in zijn werk in Glen’s copyshop, wat nog te begrijpen is, maar ook niet als hij zijn mogelijke vader op straat tegenkomt. Hij loopt er achteraan maar alleen omdat dat toevallig in het script stond. Het thema van vrij kunnen leven — dansen — als je niet weet waar je vandaan komt, blijft helaas alleen in vage contouren op de achtergrond spelen.
De kracht van Murakami’s verhalen ligt in de suggestie dat de werkelijkheid veel magischer is en anders te interpreteren valt dan mensen denken. Door wat begint als scheurtjes in de realiteit laat de schrijver fantastische verschijnselen zijn verhalen binnenkomen. Maar Logevall mist de subtiliteit om dat goed te doen. Hij doet niet aan barsten en kieren maar trekt meteen de hele muur omver. De voorzichtig meanderende twijfel bij Murakami is hier ingeruild voor luie zekerheden. Logevall toont zich met deze film geen danser.

Ronald Rovers