‘Zaterdag­ochtend om 11 uur is beter dan woens­dag­middag’

Aanbevelingen om positie van Nederlandse jeugdfilm te verbeteren

Mijn bijzonder rare week met Tess

Het gaat niet goed met de Nederlandse jeugdfilm. Dat is de belangrijkste conclusie van Zien & gezien worden, het Filmfondsrapport dat vorige maand het licht zag. Een van de opstellers, Peter Bosma, schreef nog een tweede rapport, deze keer met toelichting en aanbevelingen. “Vertoning is de grote bottleneck.”

“De looptijd van Nederlandse jeugdfilms wordt steeds korter en de Europese kinderfilm lijkt wel helemaal te verdampen”, constateert Peter Bosma. Hij weet waar hij het over heeft. Vanaf 1992 was hij twintig jaar werkzaam bij LantarenVenster in Rotterdam, onder andere als jeugdfilmprogrammeur. Voor Zien & gezien worden sprak hij met producenten, distributeurs, filmmakers en vertoners van kinderfilms. “Dat rapport is opgesteld in opdracht van het Nederlands Filmfonds en bevat vooral harde cijfers. De conclusie – er moet meer gedaan worden marketing – onderschrijf ik uiteraard maar is een beetje voorspelbaar. Ik wilde in een tweede rapport kijken naar hoe we verder kunnen.”

Op de groei gemaakt heet die publicatie en ze biedt met korte interviews en case studies de verhalen achter de cijfers. Die bevestigen het marketingargument uit Zien & gezien worden maar volgens Bosma moeten we verder kijken. “Neem bijvoorbeeld Mijn bijzonder rare week met Tess. Die film had een mooie campagne, met affiches op stations en in mijn persoonlijke Facebook-bubbel was er geen ontkomen aan. Toch werd hij weggevaagd door The Lion King, met magere recettes als gevolg. Maar waarom zou je die film volgend voorjaar niet opnieuw vertonen? Hij leent zich bovendien bijzonder goed voor schoolvertoningen, er zitten fantastisch thema’s in waar je zo een lesuur mee kunt vullen.”

Er moet volgens Bosma goed gekeken worden naar de positie van jeugdfilms in bioscopen en theaters, waar het hem ontbreekt aan kennis over het genre. Hij steekt daarbij ook de hand in eigen boezem. “Jarenlang heb ik halsstarrig jeugdfilms geprogrammeerd op de woensdagmiddag en dat trok steevast weinig bezoekers. Zeker met de instelling van continuroosters moeten we iets nieuws verzinnen. Elf uur ’s ochtends in het weekend is bijvoorbeeld een mooi moment.”

Bosma’s grootste advies aan vertoners is: praat meer met elkaar. “Er zouden meer best practices gedeeld moeten worden. In Den Haag, Nijmegen en Den Bosch, waar ze een goede educatieve staf hebben, doen ze het heel goed met jeugdfilm. Daar kan de rest van het land van leren. Ook elders zijn succesverhalen op te tekenen, zoals een pyjamapartyvertoning of een kinderdisco.”

Spreiding op de kalender is volgens Bosma ook van belang. Het aantal releases van jeugdfilms piekt nu tijdens de herfstvakantie in oktober waardoor deze films allemaal tegelijkertijd om aandacht strijden. “Maar bij de jeugdfilm is het helemaal niet zo haastig en hijgerig. Je kunt zo’n titel ook best in februari programmeren. En doe eens een herneming. Of een speciale vertoning voor een verjaardag.”

Om de Nederlandse jeugdfilm succesvol te laten zijn moet die niet veroordeeld zijn tot de zalen van de onafhankelijke filmtheaters, zoals nu vaak het geval is. Alleen als de grote bioscoopketens meedoen zijn gezonder bezoekersaantallen haalbaar, betoogt Bosma. “Dikkertje Dap is een goed voorbeeld wat dat betreft. Het is een film gemaakt voor een relatief kleine doelgroep, kleuters tot zes jaar en hun grootouders. Maar hij draaide in beide circuits en bioscopen en theaters wisten hun eigen publiek te vinden. Bij de theaters was er iets meer randprogrammering en was de looptijd iets langer, maar in totaal haalde Dikkertje Dap een veel groter publiek dan als hij enkel tussen de arthousefilms was geprogrammeerd.”

Bosma ziet ook potentie in VOD-platforms. “Die doen vooralsnog weinig aan jeugdfilms, maar ik denk dat vertoning via streamingkanalen stimulerend kan werken en niet concurrerend, zoals sommigen denken. Scholen kunnen via zo’n platform ook toegang krijgen tot films. Youngworks springt daar al op in. Die bieden een film op de website aan op hetzelfde moment dat hij in de bioscoop draait, vergezeld door een goede lesbrief en aantrekkelijke, inhoudelijke video’s.”

Zien & gezien worden en Op de groei gemaakt zijn wat Bosma betreft een eerste aanzet tot meer onderzoek en analyse. Want veel is nog onduidelijk. “Wat bezielt de doelgroep? Dat weten we niet echt. Daar moet je ouders en onderwijsinstellingen voor interviewen en ja, hoe moeilijk dat ook is, ook kinderen enquêteren. Welke vertoningsmomenten zijn populair? Welke randprogrammering spreekt aan en welke niet? We moeten niet alleen weten dat bepaalde films het goed doen, maar waarom ze succesvol zijn.”