Rudolf van den Berg (1949-2025)
Levensweger en alleseter
Rudolf van den Berg. Foto: André Bakker
Rudolf van den Berg overleed zaterdag 12 juli, tien dagen na de laatste draaidag van zijn film over het leven van filosoof Spinoza. Een filmmaker die altijd op zoek was maar die zoektocht nooit als voltooid zou beschouwen.
Rudolf van den Berg was ontegenzeggelijk een doorzetter. Na een aantal sociaal-politieke documentaires voor de VPRO – De plaats van de vreemdeling, Sal Santen rebel – debuteerde hij in 1984 met Bastille, over een man op zoek naar zijn Joodse identiteit en over een behoefte het verleden onder ogen te zien.
Het was een verhaal dat, zoals meerdere van zijn latere films ook zouden doen, in ieder geval voor een deel ook op Van den Berg zelf sloeg. Zijn grootste interesse lag bij de intellectuele, analytische blik van cinema. Bij cinema als zoektocht. Maar bij film komt natuurlijk meer kijken en het is de kunst daardoor niet overweldigd te raken. In een interview met Filmkrant in 1984 vertelt Van den Berg over het gevecht met “de hele technische fabriek die over je heen dreigt te walsen” bij het maken van een film.
Twaalf jaar later, in 1996, spraken we Van den Berg weer. Dan over The Cold Light of Day, een psychologische thriller. “Je leven voltrekt zich in een reeks van toevalligheden, samenhangen en keuzes”, zei hij toen. “De afgelopen tien jaar bleek het onmogelijk om mijn eigen projecten te realiseren. Natuurlijk doet dat pijn. Ik heb vijftien jaar rondgelopen met een groot project over Jacob Israël de Haan dat was begroot op zo’n zeven á acht miljoen gulden. Het is moeilijk te zeggen waarom dat is mislukt.” Elk project opnieuw moet veroverd worden op de financiers. Toch klinkt Van den Berg in 1996 fris en opgewekt. “Ik heb nog steeds het gevoel – en dat is geen ijdel gekwaak – dat ik aan het begin sta.”
Dan even tien jaar terug in de tijd, naar een obstakel van een hele andere orde. Van den Berg verfilmt opnieuw een zoektocht. Zoeken naar Eileen (1987), naar een roman van Leon de Winter, met wie hij naar eigen zeggen prettig samenwerkt. De film met Thom Hoffman in de hoofdrol staat klaar voor internationale distributie, als Israël besluit de film te boycotten. Van den Berg maakte een paar jaar eerder de documentaire Stranger at Home (1985), over de dan in Washington wonende Palestijnse schilder Kamal Boullata, die na achttien jaar terugkeert naar Palestina.
Van den Berg, zelf nadrukkelijk aanwezig in de documentaire, heeft in Stranger at Home een arafatsjaal en een Jodenster in z’n bagage, symbolen voor het nieuwe filmproject dat hem voor ogen staat: de reis van Jood en Palestijn naar het land van herkomst. Boullata heeft moeite met die rolverdeling. “Ik heb nooit zo’n doek gebruikt, zoals jij nooit zo’n ster hebt gedragen.” Tijdens de tocht door Jeruzalem raakt de schilder steeds meer ontredderd. De ongelijke behandeling van Palestijnen door Israël raakt hem diep.
Dat mocht blijkbaar niet getoond worden, want Israël ziet Stranger at Home als onacceptabele kritiek en voert internationale druk uit op Cannon, de producent achter Zoeken naar Eileen. Het filmbedrijf zwicht en beperkt de distributie van Zoeken naar Eileen tot Nederland. Terwijl Van den Berg juist voortdurend z’n best doet om kwesties van ontheemding, diaspora en identiteit in al hun complexiteit te laten zien, zoals in De plaats van de vreemdeling, dat hij opdroeg aan Johan van der Keuken. In Nederland deed Zoeken naar Eileen het trouwens goed, mede door het succes van Tim Hardins hit ‘How Can We Hang On to a Dream’, dat in de film zit.
Van den Berg was dus gewend aan obstakels. Hij had nota bene in 1989 Gerard Reve’s De avonden durven tackelen, een boek dat zo’n prominente plek innam in het collectief bewustzijn dat je er als filmmaker, om het in vakjargon uit te drukken, ontiegelijk mee op je muil kon gaan. De Filmkrant-recensie van Mark Moorman begon zo: “Er zijn mensen die elk jaar op 22 december het boek openslaan en de eerste regels voor zich uit prevelen: ‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’”
Van den Berg deed het maar mooi en was er tevreden over. “Door zijn innerlijke benauwdheid werd De avonden echt een film van mij. Hij gaat dan wel niet over de joodse identiteit, maar het gaat wel over onuitspreekbare innerlijke angsten en paniek. Het gevoel van: ‘O God, wat moet ik in de wereld’. Ik ben trots op De avonden, juist omdat het zo’n moeilijke film was om te maken.”
Tien jaar, drie films en een paar afleveringen van tv-serie Oud geld later blijkt er toch iets geknapt bij Van den Berg en hij vertrekt met een banklening naar Los Angeles om het daar te proberen. De zoveelste afwijzing van zijn plannen voor The Hermit of Amsterdam en gedoe ná de productie van For My Baby bleken funest. Die film won een Gouden Kalf maar problemen met distributeur Warner deden de film op de plank belanden. Van den Berg noemde het in een interview uit 2000 “mijn beste en zelfs een briljante film”, dus de klap kwam hard aan. Het was mooi geweest. Zijn horrorfilm De Johnsons had het in de VS aardig gedaan als cultfilm, dus hij vertrok. Maar ook Los Angeles zit in principe op niemand te wachten. Na een jaar “het vuur uit mijn sloffen te hebben gelopen”, komt Van den Berg terug naar Nederland. In 2002 verschijnt toch nog Snapshots, de uiteindelijke titel van het project The Hermit of Amsterdam, maar dan wordt het stil.
Vervolgens werkt Van den Berg aan verschillende scenario’s en in 2007 verschijnt de documentaire Staal & lavendel – De levensladder van Cornelis Verolme, over de boerenzoon die vanuit het niets opklom tot Nederlands grootste naoorlogse scheepsbouwer en vervolgens zijn hele imperium verspeelde. Maar Van den Berg mist het rumoer op de set en begint opnieuw aan een boekverfilming. In 2010 verschijnt Tirza, de verfilming van de roman van Arnon Grunberg. De film levert hem een vierde Gouden Kalf op.
Tegen Neerlands Filmdoek zegt hij: “Wat me vooral raakte in het boek is de kwelling van een mislukt bestaan. Dat is de dooltocht van Jörgen. Wat is de kern van jezelf als je leven overbodig is geweest? Je krijgt veertig, zestig of tachtig jaar op deze aardbol, maar had er net zo goed niet kunnen zijn. Wat doe je dan nog met je bestaan? Dat is existentieel de vraag. Dat ging ik bij het schrijven en draaien steeds meer voelen. In die zin heeft de film ook meer met mezelf te maken dan ik me vooraf heb gerealiseerd.” En over het aantrekken van Gijs Scholten van Aschat voor de hoofdrol: “Hij is een van onze allerbeste acteurs. Gijs heeft nadrukkelijk zijn eigen ideeën. Hij neemt niet altijd letterlijk over wat ik wil, maar staat wel open voor uitwisseling, voor het gevecht. Dat vind ik prettig. Een goede acteur hoeft niet precies te doen wat ik zeg.”
Twee jaar later weegt Van den Berg opnieuw de waarde van een leven in Süskind. Samen met Chris Mitchell baseert hij het scenario op het leven van Walter Süskind, in de Tweede Wereldoorlog door de Joodse Raad aangesteld als beheerder van de Hollandsche Schouwburg, waar Amsterdamse Joden bijeen worden gebracht voordat ze naar doorvoerkamp Westerbork worden gestuurd. Süskind wordt aanvankelijk als verrader gezien, maar krijgt later eerherstel en wordt dan als verzetsheld beschouwd.
Je ziet het niet letterlijk in elke film. Maar Van den Berg lijkt behalve het leven van zijn hoofdpersonages ook vaak zijn eigen leven te beschouwen. In zijn biografie van Louis van Gasteren – Hamartía: More or Less Louis van Gasteren uit 2014 – probeert hij betekenis te geven aan het turbulente leven van de bekende cineast. Maar hij kan het niet laten om zich af te vragen waarom juist hij, Rudolf van de Berg, is gevraagd om deze film te maken. Die gelaagdheid lijkt onlosmakelijk met Van den Bergs werk verbonden. Gevraagd waarom hij voor zijn fictiedebuut Bastille de roman van Leon de Winter koos, zei hij: “Dat je op het eerste niveau geconfronteerd wordt met een verhaal, maar daaronder een duidelijke wereldbeschouwing vindt, een visie op het leven.”
Een visie op het leven was hij waarschijnlijk nog altijd aan het formuleren. Tien dagen voor zijn plotselinge overlijden aan een hartstilstand, voltooide Rudolf van den Berg de laatste draaidag van Spinoza, een dramatische interpretatie van het heftige bestaan van filosoof Baruch Spinoza, die zijn zoektocht naar het ‘waarachtig goede’ bijna met zijn leven betaalt.
Op film had Van den Berg wel een visie, vertelde hij in 1996. “Het is natuurlijk toch een ijdel medium, dat zich afspeelt in een beestachtig wereldje, waarin de omgangsvormen abominabel zijn. Mensen, niet die in de creatieve sfeer maar aan de zakelijke kant, zijn er bikkelhard. Je hebt vaak slapeloze nachten en kramp in je buik, daarom is het leuk als het een keer lukt om werkelijk door te stoten.” Lachend: “Mij is dat overigens nog nooit overkomen.”
Altijd kritisch meekijkend over z’n eigen schouder, altijd zoekende. Een alleseter, noemde Rudolf van den Berg zichzelf ooit. Bijna een halve eeuw was hij aanwezig op het podium van de Nederlandse film.