Max van Praag (1943-2024)
Een heer in filmland
Weinig mensen buiten de filmwereld kenden de op tachtigjarige leeftijd overleden Max van Praag. Maar iedereen kent films die hij als directeur van het Nederlandse filiaal van de Amerikaanse filmdistributeur UIP uitbracht. Van James Bond tot The Bourne Identity en van Schindler’s List tot Mamma Mia!.
Zou Max van Praag ooit wel eens zijn stem hebben verheven? Iemand uit woede hebben toegeschreeuwd? Wie weet, maar het lijkt onwaarschijnlijk. Beminnelijk is het woord dat bij hem paste.
Wie hem tegenkwam zag een ingetogen man met een licht melancholieke uitstraling. Geen keiharde vertegenwoordiger van een Amerikaanse filmdistributeur met dollartekens in de ogen. Het beeld dat hij niet meer dan een doorgeefluik was van Amerikaanse films irriteerde hem dan ook mateloos. Hij was geen klakkeloze uitvoerder van bevelen van de Amerikaanse distributeur UIP (United International Pictures, tot 1989 United Pictures International).
Toen ik hem in 2009 interviewde in de Filmkrant nadat hij na bijna vijfentwintig jaar als directeur van UIP-Nederland met pensioen ging, wilde hij dat graag even scherp stellen. “De buitenwereld, met name de filmjournalistiek, heeft over het algemeen een zeer negatieve indruk van de Amerikanen in filmland. Het valt in de praktijk reuze mee. Natuurlijk worden met enige regelmaat instructies gegeven over de uitbreng van films, maar dat gebeurt voornamelijk bij grote producties. Bij kleinere films wordt de inbreng van de locale manager wel degelijk gewaardeerd.”
Maar ook als zijn inbreng niet gewaardeerd werd, hield Van Praag zijn mond niet, voegde hij eraan toe. “Als meegaand type sta ik niet bekend. Meer dan eens heb ik mijn mening gegeven als ik het ergens niet mee eens was.”
Van Praag, in 1943 in Jamaica geboren als kind van gevluchte Joodse ouders, was gepokt en gemazeld in de commerciële filmwereld. Hij werkte al op jonge leeftijd onder meer bij Tuschinski, waarna hij in 1985 op zijn 42e directeur werd van het Nederlandse filiaal van UPI. Hij zou dat 23 jaar blijven, tot aan zijn pensioen in 2008.
Om het zo lang uit te houden onder Amerikaanse filmbazen moet iemand over grote diplomatieke gaven beschikken. Die had Van Praag. Maar wat hem bijzonder maakte was zijn filmliefde. Dat lijkt misschien vanzelfsprekend voor iemand in de filmwereld, maar dat is niet zo in het milieu van Amerikaanse studio’s en distributeurs, want daarin draait het primair om de winst- en verliesrekening. Managers en directeuren vliegen stante pede de deur uit als investeerders vinden dat films te weinig opleveren. Van Praag deed het blijkbaar ook op dat vlak goed, want anders had hij zijn pensioen niet gehaald bij UIP-Nederland.
Terug naar zijn filmliefde, die hem geregeld in aanvaring bracht met recensenten als hij vond dat zij een film onjuist beoordeelden. Van Praag hield zijn emoties altijd in bedwang, maar innerlijk maakte het hem razend als recensenten schijnbaar achteloos films de grond in schreven. In eerdergenoemd interview haalde hij voor zijn doen onkarakteristiek hard uit: “Ik denk dat onder de jongere filmjournalisten veel brandhout zit. Men denkt soms echt verstand te hebben van films, maar een goed en gedegen filmartikel schrijven is nog niet zo eenvoudig.” In een ingezonden brief in het Parool verwoordde hij het ooit zo: “Het ergert me als films niet op hun merites worden beoordeeld. Je hoeft een film niet goed te vinden, maar je moet hem wel fair beoordelen.”
Ook de Filmkrant kreeg meerdere keren een ingezonden brief , waarin Van Praag betoogde dat de recensent niets van de film begrepen had. Dat was volgens hem bijvoorbeeld het geval bij American Beauty (1999), dat door de recensent ‘een nogal holle bedoening’ werd genoemd. Onbegrijpelijk, oordeelde Van Praag. Pijnlijk geraakt was hij door de Filmkrant-recensie van The Prince of Egypt (1998). De recensent noemde de animatiefilm over de uittocht van de Joden uit Egypte ‘een Joodse film van bedenkelijk allooi’ vol ‘pompeuze en demagogische beelden’.
Dat Van Praag als een heer in filmland toch ook hard in aanvaring kwam met Theo van Gogh lag voor de hand in een tijd, de jaren tachtig, waarin Van Gogh zo ongeveer iedereen in de filmwereld met een botte bijl te lijf ging. Nadat Van Gogh in 1989 na de plotselinge dood van Simon van Collem bij de première in Tuschinski van de Bondfilm License to Kill in het Parool een vileine column over de filmpresentator en -criticus had geschreven, dreigde de filmbranche onder aanvoering van Van Praag met een advertentieboycot als de krant de columnist niet zou ontslaan. Van Gogh stapte zelf op, waarbij onduidelijk was of hij dat deed onder druk van de hoofdredactie van het Parool.
Na zijn pensionering bleef Van Praag achter de schermen actief in de filmwereld in besturen van brancheorganisaties en in festivaljury’s. Ondertussen veranderde de filmwereld en werd het oordeel van recensenten steeds minder belangrijk. Gelikte reclamecampagnes, influencers en de opinies van BN’ers op tv zijn doorslaggevender voor het lot van met name Amerikaanse films. Filmdistributeurs weten dat, zodat zij zich de moeite van een ingezonden brief of mailtje besparen als volgens hen een recensent er weer eens niets van heeft begrepen. Nooit meer debat, discussie en onenigheid met filmbonzen. We missen Max van Praag.