Jean-Claude Carrière (1931-2021)
Scenarist in contact met de tijdgeest
De maandag overleden Jean-Claude Carrière schreef in zes decennia meer dan vijfenzeventig speelfilmscenario’s. Legendarisch is zijn samenwerking met Luis Buñuel, maar Carrière schreef ook voor hedendaagse filmmakers als Jonathan Glazer en Julian Schnabel. Zijn geheim? Geen egotripperij maar samenwerken, samenwerken, samenwerken.
Zonder geluk vaart niemand wel. Dat gold ook voor de in 1931 in Zuid-Frankrijk als boerenzoon geboren Jean-Claude Carrière. Zijn ouders zagen in dat ze een slim kind hadden en joegen hem niet het land op, maar stuurden hem naar een in kunst en cultuur gespecialiseerde eliteschool in Lyon. Schrijver wilde het zondagskind worden. Dat lukte, zoals heel veel zou lukken in zijn leven, dat afgelopen maandag na 89 jaar ten einde kwam.
Op zijn 26ste debuteerde Carrière als romanschrijver met Lézard (‘hagedis’). Dat was in 1957. Daarna bracht een gelukkig toeval hem in de filmwereld. Dat zat zo: de uitgever van Lézard bracht ook op Jacques Tati’s films gebaseerde boeken uit. Tati zocht schrijvers voor deze spin-offs en schreef een wedstrijd uit. Carrière won met twee op Tati-films gebaseerde korte verhalen en verfilmde er één van, samen met Tati’s regieassisent Pierre Etaix. Het resultaat, Heureux anniversaire, won in 1963 de Oscar voor beste korte film.
Een veelbelovend begin voor een toekomst als regisseur, maar Carrière koos voor schrijven. Dat gaf meer vrijheid, want als regisseur was je een soort gevangene in een kooi, zei hij later over zijn keuze. En schrijven deed Carrière. Niet alleen tientallen scenario’s, maar ook toneelstukken, romans en thrillers. Ook schreef hij nonfictie, onder andere over scenarioschrijven, maar ook een met de Dalai Lama geschreven boek over het boeddhisme.
Met zijn literaire werk zal Carrière niet als een fenomenaal schrijver de geschiedenis ingaan, maar als scenarist krijgt hij zeker een vaste plek in het filmpantheon. Cruciaal voor zijn leven als scenarist was zijn ontmoeting met Luis Buñuel in 1963. Ook daarin speelde toeval een rol. Buñuel was uitgekeken op Mexico en keerde terug naar Frankrijk om er films te maken. Hij zocht een Franse coscenarist voor de verfilming van de roman Le journal d’une femme de chambre en koos uit meerdere kandidaten voor Carrière. Het leidde tot een bijna twintigjarige samenwerking, die negen scripts opleverde, waarvan Buñuel er tussen 1964 en 1977 zes verfilmde. Omdat het stuk voor stuk briljante, meedogenloos scherpe satirische afrekeningen met de benauwende burgermaatschappij zijn, noemen we ze allemaal: Le journal d’une femme de chambre, Belle de jour, La voie lactée, Le charme discret de la bourgeoisie, La fantôme de la liberté en Cet obscur objet de désir. Ongeëvenaard en eeuwig actueel. Van Buñuel leerde Carrière de kracht van ongebreidelde verbeelding kennen. Omgekeerd leerde Buñuel van Carrière zijn ongebreidelde verbeelding kanaliseren.
De Spaanse regisseur was bepaald niet de enige die profiteerde van Carrière’s talent. Hun samenwerking maakt veel duidelijk over Carrière’s werkwijze. Daarin was samenwerking het sleutelwoord. Carrière sloot zich niet maandenlang op in zijn huis om vervolgens met een kant en klaar script naar buiten te komen, maar schreef het in continue samenwerking met regisseurs. Het verst ging hij daarin met Buñuel: de twee trokken zich samen wekenlang terug om aan hun scenario’s te werken. Naar eigen schatting had Carrière meer dan tweeduizend keer met Buñuel gegeten, merkte de schrijver ooit op over hun samenwerking. Met andere regisseurs was die samenwerking minder intensief, maar Carrière schreef nooit zomaar een script. Dat kon alleen in creatieve samenspraak met een regisseur. Als het niet klikte, hield het op.
Naast schrijftalent en gevoel voor samenwerking was het belangrijkste voor een scenarist het vermogen om de wereld om zich heen te observeren, meende Carrière. Scenarioschrijven was voor hem geen 9-tot-5-baan, maar een levenswijze. Hij had altijd een blocnootje bij zich waarin hij op straat, in de metro, of in een café alledaagse observaties neerpende. Ook maakte hij tekeningetjes van wat hij om zich heen zag. Het was het basismateriaal waarmee hij aan de slag ging.
Carrière’s levenswijze in dienst van scenarioschrijven leverde meer dan vijfenzeventig speelfilmscripts op, met een enorme diversiteit. Hij was geen scenarist die in elk scenario een vaste thematiek verwerkte. Een scenarist was geen auteur of een autonome kunstenaar, maar dienstbaar aan het gesamtkunstwerk film, stelde Carrière. Een scenario moet niet opvallen, maar in de film verdwijnen. Met die opvatting maakte Carrière zich internationaal tot een veelgevraagde scenarist, waarbij hij het hele spectrum bediende, van mainstream tot arthousecinema. Alleen al de hoogtepunten uit zijn loopbaan zijn er teveel om op te noemen. Een paar titels. Commerciële hoogtepunten waren onder veel meer Die Blechtrommel (1970), die Volker Schlöndorff de Gouden Palm in Cannes en de Oscar voor beste buitenlandse film opleverde, Andrzej Wajda’s Danton (1983), Philip Kaufmans Milos Kundera-verfilming The Unbearable Lightness of Being (1987) en Jean-Paul Rapeneau’s Cyrano de Bergerac (1990), met Gerard Depardieu. Naast het schrijven van scripts van zulke ‘grote’ films was Carrière altijd te porren voor edgy ideeën. Zo was hij coscenarist van Max mon amour (1986), de komedie van Nagisa Ôshima, waarin Charlotte Rampling met een aap in bed belandt. Altijd bleef Carrière in contact met jonge regisseurs. Voor Jonathan Glazer schreef hij Birth (2004), waarin Nicole Kidmans personage in een jochie de reïncarnatie van haar overleden echtgenoot ziet.
Dat Carrière tot het einde van zijn leven een rol bleef spelen in de filmwereld, zegt alles over zijn invloed. Die is groter dan we denken, want in lijn met zijn opvatting over de onzichtbaarheid van het scenario, elleboogde hij zich niet naar voren in de publiciteit. Daarom zullen weinigen weten dat Carrière coscenarist was van Julia Schnabels aangrijpende Vincent van Gogh-drama At Eternity’s Gate, om maar één film te noemen. Zijn laatste script was La croisade, geschreven voor regisseur Louis Garrel. In die film, die nog moet uitkomen, verkoopt een puber die zich grote zorgen maakt over de toekomst van de mensheid, stiekem de bezittingen van zijn ouders om een ecologisch project in Afrika te financieren. Een mooie illustratie van Carrière’s loopbaan: tot het einde in contact met de tijdgeest.