Renzo Martens over White Cube

Kunst moet de wereld verbeteren

Renzo Martens (portret Max Pinckers)

Kunst heeft vaak de pretentie de wereld te verbeteren maar concreet speelt zij bitter weinig klaar. Renzo Martens brengt daar verandering in met White Cube. Zijn inzet is ambitieus: de levensstandaard van arme Congolese plantagearbeiders blijvend verbeteren en de kunstwereld systematisch transformeren. “Het is tijd om de daad bij het woord te voegen.”

“Ik wil zorgen dat de kunst zichzelf weer recht in de ogen kan kijken”, zegt Renzo Martens. Die uitspraak komt als een verrassing als je de kunstenaar vooral kent van zijn internationale doorbraakwerk Episode III: Enjoy Poverty (2008). In die film reist Martens af naar Congo, een land van oorlogsgeweld, schrikbarend hoge kindersterfte en gebrek aan vrijwel alles. Hij constateert dat hulporganisaties de situatie niet kunnen verbeteren en corrupte politici dat niet willen. Dus probeert hij het via kunst. De straatarme Congolezen zouden volgens hem zelfredzaam kunnen worden door hun eigen ellende te exploiteren. In plaats van bruiloftsreportages zouden ze foto’s moeten maken van creperende kinderen en verkrachte vrouwen, het soort beelden waar het internationale journaille goed geld mee verdient. Maar Martens’ pupillen vinden geen aansluiting bij Reuters of AP en krijgen geen perskaart. Vervolgens laat hij ze vallen als koude pap.

Episode III: Enjoy Poverty is een confronterende, ongemakkelijke film. Critici noemden hem cynisch en zelfs pervers. “Het is een onaf verhaal”, zegt Martens er twaalf jaar later zelf over. “Als metafilm levert hij kritiek op een systeem waarin rijkdom altijd van arm naar rijk vloeit, in de zakenwereld, de humanitaire hulp en de journalistiek. Ook aan artistiek engagement zitten limieten. Want die kritiek levert uiteindelijk alleen voordeel op voor de geprivilegieerden. Mijn film werd voornamelijk vertoond in rijke westerse steden, waar mensen met vrije tijd erover konden discussiëren. En ikzelf kon fijn lezingen houden over de hele wereld.”

Klei
Dit soort kunst dat naar zichzelf verwijst, is niet genoeg meer voor Martens. “Alle grote internationale tentoonstellingen en musea staan volgeplempt met how-we-fuck-up-kunst. Het is niet interessant meer. De kunst moet haar claims als wereldverbeterende kracht waarmaken. Het is tijd om de daad bij het woord te voegen.”

Die daad is er nu en heet White Cube (2020), volgens Martens “een enorme appendix bij Episode III: Enjoy Poverty”. De kunstenaar keerde ervoor terug naar Congo waar hij de situatie op een palmolieplantage probeert om te zetten in kunst. Dat mislukt faliekant, waarna de arbeiders zich verenigen in de Cercle d’Art des Travailleurs de Plantation Congolais (CATPC), zelf met klei aan de slag gaan en indrukwekkende zelfportretten maken die met behulp van 3D-scantechnologie worden gereproduceerd in palmvet en cacao. De officieuze leider van de groep, Matthieu Kasiama, reist naar de Verenigde Staten voor de eerste internationale tentoonstelling van hun werk, die door The New York Times prompt wordt uitgeroepen tot expositie van het jaar.

Ondertussen wordt op de plantage een groot, wit, vierkant gebouw neergezet. Het is een white cube, een archetypische tentoonstellingsruimte zoals we die kennen uit westerse musea en galeries. Hier worden exposities gehouden en een symposium over de vraag hoe kunst kan worden ingezet om een achtergesteld gebied op te stoten in de vaart der volkeren. Eregast is Richard Florida, de theoretisch stadsplanoloog die in zijn boek The Rise of the Creative Class (2002) beschreef hoe kunst en creativiteit de leefbaarheid en economische gezondheid van steden verbetert.

“De gentrificatie die Florida beschrijft is onderdeel van het kunstbedrijf en heeft negatieve gevolgen voor de arbeidersklasse”, zegt Martens. “In Londen en Amsterdam zorgen kunstinstellingen voor opwaardering van achterstandswijken totdat de armen—en ook de kunstenaars zelf—de stad uit worden gedrukt. Wij willen dat proces van gentrificatie omdraaien, kunst gebruiken om de positie van de arbeidersklasse te verbeteren. Ik ben zelf het levende bewijs dat het kan. Mijn grootouders aan vaderszijde waren kleine boeren en landarbeiders, ik heb zelf nog op de akker gewerkt.”

Façadekunst
Het idee voor White Cube sluimerde al in Martens’ brein vanaf de montagefase van Episode III: Enjoy Poverty maar kreeg richting toen hij werd uitgenodigd voor een lezing in Tate Modern. Parallel aan de vertoning van zijn film was in dit belangrijkste Britse museum voor hedendaagse kunst ook de Unilever Series te zien, een jaarlijkse presentatie van vaak spectaculaire megakunstwerken. “Het gaat om werk van kunstenaars als Ai Weiwei, Olafur Eliasson en Doris Salcedo. Heel erg geëngageerde kunst die gaat over wat er mis is in de wereld en wat er anders moet. Maar die kunst wordt wel gefinancierd met geld van Unilever, een multinational die de ecologie in de tropen verwoest en achttien dollar per maand betaalt aan mannelijke plantagearbeiders en negen aan vrouwen.”

Dat is overigens geen geheim. Iedereen met een beetje interesse voor internationale economie en de daarbij behorende machtsverhoudingen, kan hierover documenten en filmpjes vinden van Greenpeace en andere organisaties. Dus ook Ai Weiwei en al die andere Unilever Series-deelnemers. “Ze laten zich inkapselen”, vindt Martens. “Ze aanvaarden financiering van hetzelfde systeem dat ze aanklagen. Dat kan, maar dan zouden ze zich daar rekenschap van moeten geven, anders maken ze façadekunst. Kunst die alleen maar ten goede komt aan mensen met het juiste paspoort, een goede opleiding en genoeg vrije tijd om lekker naar het museum te gaan. De plantagearbeiders worden geslachtofferd voor de kunst.”

“Dat moest ik rechtzetten. Ook ik zat immers onder een Unilever-logo mijn verhaal over privilege te houden. Waarom zou de kracht van kunst—schoonheid, liefde, inclusiviteit, inzicht—niet ook gelden op de plantages? Natuurlijk, er heerst nu een arbeidsregime dat geen tijd overlaat voor kritische en creatieve activiteiten, maar in die dorpen werd altijd al kunst gemaakt. De bewijzen ervan zijn nota bene te vinden in de etnografische collecties van westerse musea.”

Feelgood-sprookje
White Cube is ook “een poging de rommel van Episode III: Enjoy Poverty op te ruimen”, zoals Martens het stelt. “Die film biedt geen enkele uitweg, snijdt alles af. Alle inspanningen van hulpverleners en beleidsmakers om de situatie te verbeteren leveren niets op en ook mijn eigen pogingen leiden nergens toe. Die rol van een man die je anderhalf uur laat gissen naar zijn motieven wilde ik niet meer spelen.”

White Cube is absoluut minder ambigu. Martens richt zich een paar keer zelfs direct tot de kijker om in niet mis te verstane woorden context en duiding te geven. “Twee van de drie keer is dat ook echt nodig”, vindt hij. “Bij aankomst op de plantage word ik door Matthieu aangezien voor afgezant van William Lever, de negentiende-eeuwse oprichter van Unilever. En ik ben ook een witte man met een plan—dat moet uitgelegd worden. Bovendien denk ik dat de huidige tijd vraagt om heldere taal. Sarcasme en ironie voldoen niet meer.”

White Cube is ontegenzeggelijk een documentaire omdat de film vastlegt hoe ik in Congo aankom, mijn eerste poging verschil te maken faliekant mislukt en de volgende slaagt. Maar dit is net zo goed een feelgood-sprookje. Het is ook bijna onwerkelijk. Arbeiders maken zelfportretten van aarde die ze generaties lang hebben bewerkt in dienst van een multinational. Vervolgens worden die werken uitgevoerd in cacao, het product dat ze verbouwen, en met de opbrengst kopen ze het land terug.”

Behalve een schitterend vergezicht biedt Martens’ film ook een kritische beschouwing van het fenomeen white cube. “In zo’n ruimte wordt kunst gepresenteerd als losstaand van de wereld, wat natuurlijk niet zo is, al was het maar vanwege de financiering van die white cube. Maar de kunst bestaat bij gratie van de white cube.” Voor die laatste bewering kunnen we voor overtuigend bewijs helemaal terug naar Marcel Duchamp, die begin twintigste eeuw een pissoir op een sokkel in een museumzaal plaatste en het daarmee verhief tot kunstwerk.

De binnenkant van de Congolese white cube krijgen we overigens niet te zien. Het is een symbool, het diapositieve equivalent van de zwarte monoliet in 2001: A Space Odyssey (Stanley Kubrick, 1968). “Voor Matthieu is de white cube een soort nieuwe fetisj die hem helpt zijn dromen te verwezenlijken. Maar desgevraagd stelt hij dat als hij moet kiezen tussen kunst en land, hij altijd en direct kiest voor land.”

Radicaal
De Congolese white cube is een enorm succes. Door de internationale aandacht voor dit Fremdkörper in het Afrikaanse binnenland hebben de plantagearbeiders eindelijk de aandacht van regeringsofficials. Ze krijgen nu financiering van Stichting DOEN en hebben toegang tot klimaatresistent zaaigoed. Ook de boeren in de directe omgeving van de plantage hebben daar profijt van.

“De CATPC heeft inmiddels 85 hectare in bezit maar heeft veel grotere ambities”, vertelt Martens. “Op het land wordt een inclusief en ecologisch verantwoord voedselbos geplant. Een paar honderd mensen kunnen ervan leven. Van de agrarische kant van het project weet ik heel weinig, die laat ik graag aan de plantagearbeiders over. Ik help nog wel bij de organisatie van internationale tentoonstellingen, maar ik wil me steeds meer terugtrekken.”

Behalve een zichtbaar en duurzaam effect op de levensomstandigheden van plantagearbeiders hoopt Martens dat zijn film White Cube een aanzet geeft tot herijking van het kunstsysteem. “De nieuwe directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam heeft aangegeven dat hij de helft van zijn aankoopbudget wil gebruiken voor werk van kunstenaars van kleur. Dat is een stap in de goede richting maar nog niet genoeg. Beter zou zijn als honderd procent van het budget ging naar kunst van plantagearbeiders, bijvoorbeeld twee jaar lang. Het zou de kunstenaars geld opleveren om hun land terug te kopen en het milieu te verbeteren, maar het Stedelijk zou eindelijk weer eens een echt radicale tentoonstelling hebben. Op losse schroeven [een revolutionaire tentoonstelling van vernieuwende kunst, red.] dateert alweer van 1969.”