Lucien Pintilie over Le chêne

Macabere humor als wapen tegen de Roemeense apocalyps

La chêne

Le chêne is de eerste film in tien jaar voor de voormalige Roemeense dissident Lucien Pintilie, voor wie het filmmaken onlosmakelijk verbonden is met de politieke en culturele geschiedenis van zijn land.

“De dag na de revolutie stuurde ik een boodschap dat ik klaar stond om terug te komen. Ik wilde geen verklaring geven, ik wilde niet over mezelf praten. Om ons heen was slechts de dood en ik vond dat het tijd was om daar iets aan te doen!” Aan het woord is de Roemeense film- en toneelregisseur Lucian Pintilie over zijn terugkeer naar zijn geboorteland nadat hem in Parijs het nieuws had bereikt van Ceaucescu’s val. Voor Pintilie kwam er met de Roemeense omwenteling in december 1989 niet alleen een einde aan zijn ballingschap van zeventien jaar, maar het gaf ook de aanzet tot zijn comeback in de filmwereld. Kort na zijn terugkeer werd Pintilie aangesteld als hoofd van de filmafdeling van het Roemeense ministerie van cultuur en maakte hij met Le chêne zijn eerste film in tien jaar. Een gesprek met een voormalige Roemeense dissident voor wie het filmmaken — en daarvan is Le chêne een sprekend voorbeeld — onlosmakelijk verbonden is met de politieke en culturele geschiedenis van zijn land.

Hoewel Lucian Pintilie (59) als filmregisseur een geringe internationale bekendheid geniet, ging zijn bezoek aan het laatste filmfestival van Berlijn niet onopgemerkt voorbij. Nadat hij voor enige opschudding onder de organisatoren heeft gezorgd door tijdens een van de interviewsessies een betere tolk te eisen, verloopt ook de publieksdiscussie na de vertoning van Le chêne niet bepaald smetteloos doordat hij met zijn uitgesproken opvattingen de nodige irritatie oproept. Gedurende het gesprek blijkt echter al snel dat achter zijn ietwat arrogante houding en uitgesproken opvattingen een warme persoonlijkheid schuilgaat. Door zijn bezorgdheid over de huidige politieke en economische malaise in zijn land (“De situatie verslechtert met de dag”) staat zijn hoofd echter niet naar het Berlijnse festivalgebeuren.

Doodsstrijd
Die betrokkenheid spreekt ook uit de ontstaansgeschiedenis van Le chêne. Pintilie: “Ik kwam op het idee nadat ik in 1985 de roman Balanta van Ion Baiesu had gelezen. Indertijd kon ik de productie niet van de grond krijgen, ook omdat ik toen nog in het buitenland verbleef. Het besluit om de film hoe dan ook te realiseren nam ik op de dag van de revolutie. Wat me in het boek vooral aansprak was het beeld dat hierin wordt gegeven van de laatste jaren in het Ceaucescu-tijdperk: carnavalesk en humoristisch, maar tegelijkertijd ook wreed en apocalyptisch. In deze periode van doodsstrijd was voor veel Roemenen de belangrijkste vraag: hoe kan ik overleven in deze apocalyps? Een fenomeen dat in ons land tot een alledaagse notie was geworden. Velen zochten hun toevlucht in de zwarte humor. Die humor is een aloude Roemeense traditie. In wezen is het een vitaal Roemeens instinct waarmee we in het verleden altijd in staat zijn geweest om te overleven. De vraag die ik in de film stel is of deze zwarte humor verantwoordelijk is voor het huidige morele verval in ons land. Ik denk, en dat laat ik ook zien in de finale van Le chêne, dat de grens is bereikt.”

Le chêne speelt zich af in Roemenië anno 1988 en vertelt het verhaal van Nela, de jonge vrijgevochten dochter van een voormalige Securitate-kolonel. Na de dood van haar vader verlaat zij Boekarest om een baan als onderwijspsychologe in de provincie aan te nemen. Daarmee begint voor haar een bizarre reis waarin zij geconfronteerd wordt met allerlei sociale misstanden onder de verschillende bevolkingsgroepen. Bij aankomst voorkomt de jonge arts Mitica dat zij door een paar arbeiders wordt verkracht, waarna zij bij haar redder intrekt. Samen met deze onconventionele, rebelse geestverwant zet zij haar reis voort.

Grote liefde
Sinds zijn filmdebuut op 32-jarige leeftijd met Duminica la ora 6 (1965) maakte Pintilie in 27 jaar slechts vier films, waarvan twee voor de televisie. Pintilie’s bescheiden filmproductie is onder meer te verklaren uit het feit dat hij in zijn Roemeense periode voortdurend overhoop lag met de autoriteiten die zijn werk vanwege het radicale karakter censureerden. Maar ook sinds zijn vertrek vanaf 1973 naar het buitenland, op ‘advies’ van de Securitate, heeft Pintilie slechts één bioscoopfilm gemaakt: De ce trag clopotele, Mitica. Deze film, die hij op uitnodiging van een aantal Roemeense filmbonzen in 1981 in eigen land maakte, werd echter door Ceaucescu persoonlijk verboden en pas tien jaar in Roemenië later uitgebracht.

Opmerkelijk is daarentegen dat Pintilie tijdens zijn verblijf in onder meer Frankrijk, de Verenigde Staten en Engeland wel internationaal naam maakte met een groot aantal toneelensceneringen. Toch bezweert hij dat film zijn grote liefde is. “Toen ik nog student was aan het theater- en filminstituut in Boekarest wilde ik al liever films maken. Maar daar bestond die mogelijkheid niet. Eenmaal in het buitenland kwam ik erachter dat een filmmaker het hier nog veel moeilijker heeft. Hier moet je voor een film echt vechten en daartoe ben ik niet in staat. Niet uit principe maar omdat ik verwend ben door het socialistische systeem. Daarbij kwam dat men mij voor het toneel altijd heeft gevraagd. Ieder jaar beloofde ik mezelf wel dat ik het filmmaken weer zou oppakken. De interessante toneelaanbiedingen bleven echter komen. Dat heeft mijn lot bepaald.”

Kontlikkers
Is er indertijd werkelijk sprake geweest van een volksopstand of ging het eigenlijk om een geënsceneerde coup door de Securitate, al dan niet gesteund door hoge figuren uit de partijtop? Ruim drie jaar na de Roemeense omwenteling is dit vraagstuk nog steeds niet beantwoord. En dat terwijl het hier ging om een ware ’tele-revolutie’, wereldwijd op de voet gevolgd door de media. Ook in de spraakmakende en controversiële documentaire Videogramme einer revolution (1992), waarin aan de hand van bijzonder archiefmateriaal een analyse wordt gemaakt van de omwenteling, blijft men het antwoord schuldig.

Volgens Pintilie rechtvaardigen de duizend slachtoffers die bij de omwenteling vielen het predikaat revolutie, ook als dit in strijd is met de ware toedracht. “Roemenië heeft een macabere originaliteit. Daardoor onderscheidt het zich ook van de andere voormalige Oostbloklanden. Het had als enige land een mammoet-dictator én het is het enige land waar de dictator werd vermoord door zijn eigen aanhang, een groep van kontlikkers, een maffia-clan. Het was in feite een schijnrevolutie waarbij het volk optrad als figuranten in een toneelstuk. Die kontlikkers konden onder Ceaucescu niet aan de macht komen omdat hij deze clan altijd heeft veracht. Nu zijn ze aan de macht in het senaat, in het parlement, overal.”

Ook Pintilie’s visie op het meer liberale nationale filmbeleid dat hij als hoofd van de filmafdeling van het Roemeense ministerie van cultuur gestalte moet geven wordt gekleurd door pessimisme. “Voor alle duidelijkheid: er bestaat op dit moment in Roemenië een absolute artistieke vrijheid. Het stelt in de praktijk echter weinig voor omdat er geen geld is om films te maken. Dat geld is er eigenlijk wel maar men doet net alsof het er niet is. Ze hanteren nu gewoon een andere vorm van censuur. Ik zou graag onze beginnende filmmakers een kans willen geven, maar ik heb nauwelijks geld voor mijn eigen films. En ik weet niet hoe lang dat nog duurt.”

Voorlopig kan Pintilie nog voort: hij blijkt al met een nieuwe film bezig te zijn. “Ik wil zo snel mogelijk terugkomen met een film over mijn veranderde gevoelens. Toen ik aan Le chêne begon bestond er voor mij nog een soort evenwicht tussen het tijdsbeeld in de film en de Roemeense realiteit. Inmiddels steekt mijn film zeer bleek af tegen de hedendaagse werkelijkheid. Het is vooral de onverschilligheid onder de mensen die me zo kwaad maakt. Voordat je het weet zijn we weer terug in het systeem. In Le chêne vond ik het nog m’n plicht om te eindigen met het beeld van de eik, het symbool van de hoop. Die hoop heb ik inmiddels verloren. In mijn volgende film laat ik zien waarvoor die eik zou kunnen staan en dat de wortels van die prachtige eik op dit moment worden aangevreten door wormen.”