Forest Whitaker over City of Violence

'Ik wil het liefst verdwijnen'

  • Datum 05-06-2014
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Forest Whitaker op de set van City of Violence

Forest Whitaker aarzelt. Hij aarzelt over zichzelf en relativeert zijn prestaties. En hij speelt aarzelende personages, die balanceren op het punt van ontploffen.

Door Kees Driessen

Het is de manier waarop hij ‘Yeah…‘ zegt. Zachtjes, vriendelijk, maar alsof hij het niet helemaal vertrouwt, het niet helemaal met je eens is, en hij je misschien, hoewel zijn beleefdheid op geen enkele manier onecht lijkt en zijn lichaam vermoeid oogt en zwaar, toch het liefst met je kop door de tafel zou slaan.
Het kan de jetlag zijn waardoor Forest Whitaker in 2014 in Cannes wat vaag en traag klinkt, of twijfel aan de kwaliteit van de film die hij moet verdedigen — het politiek interessante, maar artistiek oppervlakkige City of Violence — maar de melodieuze dreiging in zijn stem doet onvermijdelijk denken aan het type personage waar hij in uitblinkt. De huurmoordenaar in Jarmusch’ Ghost Dog (1999). Dictator Idi Amin in The Last King of Scotland (Kevin Macdonald, 2006). Vulkanen. Onderdrukte woede, gekromde rug, zachte stem. Een klein beetje rook — niet te veel. Misschien gebeurt er niks. Zoals in The Butler (Lee Daniels, 2013), waarin hij de Witte Huis-bediende speelt die opkropt maar niet explodeert.
In City of Violence balanceert Whitaker tussen die twee mogelijkheden: gaat hij ontploffen of niet? Zijn personage is een politieagent die tijdens het Apartheidsregime zijn vader vermoord heeft zien worden, maar twintig jaar later als Hoofd Moordzaken van Kaapstad hardnekkig gelooft — wil blijven geloven — in Mandela’s regenboognatie. Ook als corruptie, drugs en misdaad dat zo goed als onmogelijk maken.

U bent Unesco-ambassadeur en werkt wereldwijd met uw eigen vredesorganisatie, PeaceEarth. Trok bij City of Violence vooral het onderwerp u aan? "Deels. De ontwikkelingen in Zuid-Afrika sinds het einde van Apartheid zijn zeer interessant. Ik ben er redelijk goed mee bekend, door verschillend werk dat ik daar heb gedaan. Toch heb ik opnieuw veel geleerd. Niet alleen door de filmproductie zelf, maar ook door workshops die ik tussendoor heb gedaan in de townships. Dat had als bijeffect dat ik, tot op zekere hoogte, continu in character bleef. Ik was me voortdurend bewust van de situatie in de townships. Langa, Khayelitsha, Hangberg, Vanderbijlpark — ik ken nu de specifieke problemen van mensen uit die gemeenschappen. En sommige daarvan keren terug in de film."

Hier in Cannes draait in Un Certain Régard ook Ryan Cooglers debuut Fruitvale Station, waarvan u producent bent. Is het ook een vorm van activisme om met uw naamsbekendheid het werk van jonge filmmakers mogelijk te maken? "In dit geval wel. Ik ben heel trots op het werk van Coogler; het is een film die ook buiten Amerika van belang is, met een regisseur van wie we nog veel gaan horen. Maar dat wil niet zeggen dat ik nooit werk van ervaren regisseurs zal produceren."

U begon als muzikant, voordat u overstapte naar acteren. Later won u in Cannes de Prijs voor Beste Acteur voor uw rol als Charlie Parker in Bird (Clint Eastwood, 1988). Wie waren uw helden toen u opgroeide? Muzikanten of acteurs? "Geen van beide. Mijn helden waren mensen als Martin Luther King. Onder acteurs waren er ook maar weinigen van wie ik het leven dacht te kunnen navolgen. Eigenlijk alleen Sidney Poitier. Overigens ben ik momenteel bezig met een film over Louis Armstrong."

Van Charlie Parker naar Louis Armstrong! Gaat u de hoofdrol weer zelf spelen? "Dat is wel het idee. Ik heb laatst alvast weer kunnen oefenen met zingen, in de musical Black Nativity."

Waarom besloot u destijds van muziek over te stappen op film? "Ik was opgeleid als klassiek zanger, maar besefte dat ik daarmee nooit de mensen zou kunnen bereiken met wie ik was opgegroeid. Ook toen ik ging acteren twijfelde ik daar nog lang aan. Inmiddels geloof ik wel dat ik als acteur een goed verhaal kan vertellen. Maar soms vraag ik me af of ik mijn energie niet beter kan steken in produceren, regisseren en vredeswerk. Maar goed, ik heb net vijf films achter elkaar gemaakt, dus misschien is dit niet het beste moment om zo’n beslissing te nemen. Ik bedoel, als ik Out of the Furnace terugzie, kan ik me niet eens herinneren dat ik zo sprak haha!"

Uw accent in City of Violence is indrukwekkend. Het doet denken aan uw vermogen tot transformatie dat we kennen uit The Last King of Scotland. "Dat is een van de films waarvan ik het meest heb geleerd. Nadat ik in Bird had geleerd om in het diepe te springen — omdat ik bang was voor de rol — en in Ghost Dog iets leerde begrijpen van stilte, is me in The Last King of Scotland gelukt wat ik altijd al wilde: als acteur verdwijnen. Naar het scherm kijken en niet mezelf zien, maar iemand anders. Die keer veranderde ik echt. Bijna tot op celniveau. Je weet dat je dezelfde persoon bent, maar alles aan je ziet er anders uit. Na die rol wist ik dat ik het kon. Verdwijnen."