Aboozar Amini over Kabul, City in the Wind

‘Het geweld hangt als een schaduw boven de stad’

In Kabul, City in the Wind, dit jaar de openings-film van het IDFA, focust de Afghaans-Nederlandse filmmaker Aboozar Amini op enkele gewone levens in oorlogsgebied. ‘Ik wilde een glimp van Kaboel vangen, hoe het leven er nu is.’

Aboozar Amini werd geboren in Afghanistan maar vertrok op zijn veertiende naar Nederland. Tegenwoordig woont hij in Amsterdam, maar evengoed in Kaboel, waar hij de helft van het jaar doorbrengt. Amini ging voor het eerst terug naar Afghanistan voor KabulTehranKabul, zijn afstudeerfilm aan de Gerrit Rietveld Academie waar hij in 2010 een wildcard van het Filmfonds mee won. Zijn eerste lange documentaire Kabul, City in the Wind gaat nu in première als de openingsfilm van het International Documentary Film Festival Amsterdam.

Het is een ingetogen film waarin Amini ervoor kiest om niet te focussen op het geweld dat het publiek al ‘kent’ van Kaboel. In plaats daarvan toont hij de ogenschijnlijk eenvoudige levens van een buschauffeur aan de ene kant en twee piepjonge broers aan de andere kant van de stad.

Hoe koos je deze hoofdpersonen? “Ik wist vooral wie ik niet in mijn film wilde: beroemdheden, politici, mensen die in de media al aandacht krijgen. Mensen die eigenlijk al te veel ruimte in beslag nemen, vind ik het minst interessant. Wat ik wilde tonen was de meerderheid van de mensen, gewone mensen. De beste plek die ik vond om hen tegen te komen was de bus. Oude, kapotte bussen – het is een wonder dat die dingen nog steeds rijden.”

Je was ruim tien jaar niet in Kaboel geweest toen je voor het eerst weer in zo’n bus stapte. Voelde je je er nog thuis? “Ik ben voorgoed een vreemdeling in Afghanistan. Er is zo goed als geen emotionele band meer, eenmaal verlaten is altijd verlaten. Maar de bussen blijven dezelfde – al zie je de recente geschiedenis van Kaboel af aan de gebroken ramen en kogelgaten in de bus. Ook de mensen in de bus zijn dezelfde als toen ik als kind vertrok: studenten, mensen die in het centrum werken en ’s avonds terugkomen, kinderen die naar school gaan, drugsverslaafden, dieven, alles.
“Ik nam maandenlang de bus, als een geest ging ik dan achterin zitten en kijken en luisteren, met altijd muziek van de kapotte radio die je net niet kan verstaan. De stad die op de achtergrond voorbij gaat door het raam en de mensen die praten, dan voel je hoe ze eigenlijk leven. Zo ben ik vele buschauffeurs tegengekomen, en Abbas sprong daar uit. Hij is spontaan, impulsief, en een echte buschauffeur die de weg als de palm van zijn hand kent. Al is hij non-stop high, hij is nog net in staat om de mensen veilig thuis te brengen.”

Hoe heb je hem verteld dat je ging filmen? “Gewoon: ‘Ik ben een film aan het maken’, en hij ging akkoord. Maar we konden elkaar in het begin nooit vertrouwen. Hij mij niet en ik hem zeker niet.”

Dan ben jij ineens een filmmaker uit Europa, met een camera die meer waard is dan zijn bus. “Precies. Het was altijd een risico voor mij om hem te volgen en hem te vertrouwen. Ik kan zomaar verkocht worden aan een extremistengroep. Maar ergens voelde ik dat er een degelijk persoon in hem zat, diep van binnen. Die is alleen zwaar kapot gegaan door al die jaren en al die oorlogen. Maar eigenlijk heeft hij een lichte ziel, dat wist ik zeker. Mannen als Abbas zijn van oorsprong niet vals, maar om daar te overleven moet je een beetje sneaky zijn. Op een gegeven moment schakelde Abbas om en zei hij: ‘Ik wil dat deze film goed wordt, jouw film is mijn film.’ Dat voelde als een overwinning.”

Aboozar Amini
Aboozar Amini

Waarom wilde je daar het verhaal van twee kinderen tegenover te zetten? “Ik volgde mijn instinct. Mijn idee was om een glimp van de stad te vangen, hoe het leven nu is. En toen ik Afshin, het oudste jongetje, tegenkwam, kon ik het gewoon niet laten. Ik was op zoek naar een tank. Er zijn er heel veel, maar deze specifieke Russische tank op een heuvel in West-Kaboel staat gericht op de stad, nog steeds.
“We waren nog in de researchfase, ik filmde met mijn iPhone. We raakten verdwaald, overal lag sneeuw en speelden kinderen. Dat was zo’n mooi moment. Als in Kaboel de sneeuw valt, voel je even een soort opluchting, een soort veiligheid. Er waren honderden kinderen, maar Afshin was de dapperste, hij was de baas, de populairste. Hij zei spontaan: ‘Volg mij, ik breng jullie naar de tank.’
“Toen ik terugkwam naar Amsterdam keek ik naar het materiaal en zag ik dat hij de persoon was door wiens ogen ik het leven in Kaboel wil bezien. Ik wist zijn vader te overtuigen, maar toen begon ook zijn verhaal. Hij heeft twee bomaanslagen overleefd en besloot gedurende de opnames om het land te verlaten, omdat hij in Afghanistan nergens werk kon vinden.”

Je gaat bewust niet te diep in op het alom aanwezige geweld. “99% van de Afghanen lijdt onder PTSS, omdat ze continu denken dat er ergens een explosie plaats gaat vinden. Ook dat kleine broertje van Afshin, Benjamin. Wanneer hij zijn huis uit loopt, betreedt hij het territorium van een groot monster. Die zit op het dak, in de straat, in het centrum. Hij fantaseert daarover, hij gooit stenen naar de stad. Zo sterk en zo krachtig dat ik dacht: waar komt die woede in hem vandaan?
“Als je als publiek dat geweld ziet, raak je verlamd en verdoofd, het wordt gewoon voor je. Mijn idee is om juist het leven te laten zien. Maar ik laat je het geweld wel voelen, als een grote donkere schaduw die continu boven de stad hangt. Ik hoop dat als ik een aantal van die anonieme ‘nummers’, die potentieel dood zouden kunnen gaan, pak en door hun ogen het leven toon, dat het weer invoelbaar wordt. Zodat je de volgende keer bij het nieuws niet zomaar aan die nummers voorbij kan gaan. Dat je dan denkt: ‘We kennen Afshin en Benjamin, die wonen ook in West-Kaboel’, en: ‘Oh, Abbas, met zijn dochters, die proberen ook maar gewoon te leven’.”