Venetië 2025: Álle acteurs

Krapte op de rode loper

Jay Kelly

Wes Anderson is er de meester van, maar in Venetië maken ook andere filmmakers gebruik van deze loophole: stop alle acteurs in je film en geen rode loper kan je weerstaan. Selectie door een A-festival gegarandeerd.

Een echte filmster is de ster van de film. Openingsfilm La grazia biedt daarvan het gracieuze voorbeeld: die film is Toni Servillo, de Marcello Mastroianni van regisseur Paolo Sorrentino.

Alle andere acteurs, hoe goed ook, zijn er alleen maar ter meerdere eer en glorie van Toni Servillo’s president van Italië. Dankzij hen kan hij steeds meer doen, door steeds minder te doen. Om een bekende toneelwijsheid te parafraseren: hij speelt de president niet, alle anderen spelen de president.

Maar er is ook een andere manier om filmsterren te gebruiken: cast ze allemáál. Wes Anderson is hierin de meester: ook als zijn film misschien niet in de hoofdcompetitie belandt, zal geen van de Grote Drie filmfestivals (Cannes, Venetië, Berlijn) weerstand kunnen bieden aan het blik filmsterren dat hij telkens weer opentrekt. Anderson heeft meer sterren in één productie dan waar de meeste middelgrote festivals van dromen voor een decennium. Daar zeg je geen nee tegen.

Er was ooit een periode, in de jaren zeventig, dat grote Hollywood-films ook iedereen castten: de grote WO2-films waarin elke generaal, kolonel en soms zelfs soldaat door een filmster gespeeld werd; of de grote rampenfilms, waarin zelfs Grote Sterren mochten verdrinken/verbranden/van grote hoogte vallen.

Roderloperfans markeren positie voor George Clooney (Jay Kelly) en Emma Stone (Bugonia). Foto: KEES Driessen

Dat model lijkt in filmfestivalland bezig aan een comeback. Op dit Venetië spant Noah Baumbach de kroon: in zijn Jay Kelly spelen George Clooney, Adam Sandler, Laura Dern, Billy Crudup, Riley Keough, Stacy Keach, Jim Broadbent, Patrick Wilson, Greta Gerwig, Alba Rohrwacher, Lenny Henry en Emily Mortimer. De rode loper is niet lang genoeg om ze er allemaal tegelijk op te laten staan.

Jay Kelly, overigens, is een heel fijne Baumbach. Ik sprak hem ooit over de humor in zijn werk: hij bleek de treurigste scène in zijn oeuvre (de vereenzaamde twaalfjarige in The Squid and the Whale, uit 2005, die in de kelder bier gaat drinken en zijn zaadlozing achterlaat in de schoolbibliotheek in een wanhopige schreeuw om aandacht van zijn scheidende ouders) komisch bedoeld te hebben – en zelf ook komisch te vinden.

Hij accepteerde wel dat anderen dat anders zagen, maar mij bekruipt het vermoeden dat hij zelf Jay Kelly – die zeker ruimte biedt aan een glimlach – komischer vindt dan ik hem ervaar. En ik denk dat ik hem juist daarom zo goed vind: dit is een tragikomedie die volledig in de tragiek leunt. Een tragedie met het ritme van een komedie, wat een lichtheid creëert die de zwaarte van de tragedie niet vermindert, maar accentueert.

De sfeer die Baumbach creëert doet een slag naar grootsheid in de scène waarin Jay Kelly, een acteur die zijn houdbaarheidsdatum nadert, gespeeld door George Clooney, in een eerbetoon dat een Turijns filmfestival aan hem wijdt, naar een montage kijkt van fragmenten uit zijn oeuvre – waarvoor daadwerkelijke films van Clooney zijn gebruikt. Hier valt, met een lach en een traan, de nostalgie van acteur en personage samen in een eerbetoon aan het medium cinema.

In the Hand of Dante. Foto: Alex Majoli

De enige die Baumbach echt naar de kroon steekt in het blik acteurs dat wordt opengetrokken is meer-kunstenaar-dan-filmmaker Julian Schnabels In the Hand of Dante, een film die al voor het festival begon gelekt bleek. Wat ik, als filmjournalist, natuurlijk heb onderzocht – officieel gaat hij pas later dit festival in première.

Ondanks de aanwezigheid van een voor elk festival onweerstaanbare hoeveelheid sterren, onder wie Oscar Isaac, Gal Gadot, Gerard Butler, Al Pacino, John Malkovich, Martin Scorsese, Jason Momoa en Franco Nero, lijkt de reden voor de lek vooral een waarschuwing: In the Hand of Dante is erger dan slecht, hij is ridicuul.

Op alle niveaus – van het grootste tot het kleinste – vervalt de film in onsamenhangende clichés. Een exemplarisch moment is wanneer Isaac (die Dante speelt in Dante’s tijd en in het heden) op z’n fiets een ongeluk krijgt. Dat is op dat moment in de film niet alleen een kinderachtig expliciete metafoor, de val is bovendien op een gênante manier voorspelbaar en de rondzwaaiende pov-camera lijkt op geen enkele manier op zijn pov – en hop, daar ligt hij al op de grond. Montage is zeg maar ook niet echt Schnabels ding.

Als je een film maakt waarin Oscar Isaac en John Malkovich slecht acteren, dan moet je wel heel slecht regisseren – bijna een kunst op zich. Feitelijk blijven alleen Al Pacino (in één scène waarvan ik niet goed weet waarom hij erin zit en waarin hij tegenover een jongetje speelt die pas vijf minuten daarvoor gehoord lijkt te hebben dat hij voor die camera daar moet gaan staan) en nota bene Martin Scorsese (als rabbi van wie de enorme witte baard in zijn duistere bibliotheek vol – uiteraard willekeurig – gestapelde oude boeken op mysterieuze wijze toch steeds die ene lichtstraal vangt) overeind.

Schnabel verwijdert religie uit Dante’s historisch gebleken zoektocht naar een verbeelding van het hiernamaals en reduceert alles, op z’n pijnlijk-Amerikaans, tot een liefdesverhaal tussen Dante nu-en-toen en Gal Gadot – die voor de goede orde, nu je d’r toch gecast hebt, ook nog wel even naakt op een schelp kan gaan staan Venussen (andere mythologie, maar bloot is bloot). Vrouwen zijn in deze film überhaupt alleen aanwezig om vermoord of op slag verliefd te worden – hun enige functie is om Dante nog tragischer te maken. Wat niet lukt.

In the Hand of Dante roept de vraag op hoeveel sterren je nodig hebt om te compenseren voor kwaliteitsgebrek. Voor een zesje: acht sterren? Voor een vijf: twaalf? Of voor een drie, zoals hier: alles van Al Pacino tot Franco Nero. En als ik eerlijk ben, zou ik daar als festivaldirecteur waarschijnlijk ook voor tekenen. Bovendien: Schnabels Dante is op zo’n spectaculaire manier slecht, dat mensen het er in ieder geval over zullen hebben. En dat is ook leuk voor de festivalsfeer.

Wat Wes Anderson ook heeft, is een troupe. Hij verzamelt niet alleen per film sterren, hij verzamelt ze voor zijn oeuvre. Zo krijg je niet alleen af en toe een film geselecteerd vanwege je rode-loper-vulling, zo krijg je een abonnement.

Bugonia

Een troupe lijkt ook Yorgos Lanthimos aan het bouwen te zijn. In elk geval is hij erg trouw aan Emma Stone – opnieuw erg sterk in Bugonia – en ook tegenspeler Jesse Plemons is weer van de partij. Sterker nog, Bugonia voelt een beetje alsof Stone en Plemons na hun avontuur in Lanthimos’ Kinds of Kindness (2024) dachten: kunnen we hier niet iets langers van maken? Het resultaat is zeer genietbaar, maar wel een minor Lanthimos: als ie af is, is ie af. Geen grote thema’s of gedachten die blijven hangen, maar erg fijn zolang ie duurt.

Ondertussen kijken we uit naar een volgende trouper: Jim Jarmusch. Zijn Father Mother Sister Brother, die mij in elk geval nieuwsgierig maakt, kan een beroep doen op deels vertrouwde, deels nieuwe leden van zijn acteursgezelschap – die ook een behoorlijke rode loper vullen met z’n allen – Adam Driver, Cate Blanchett, Indya Moore, Vicky Krieps, Charlotte Rampling en Tom Waits (alsof het niks is). In de tussentijd kunnen we alvast gaan puzzelen wie hiervan de beste father, de beste mother, de beste sister en de beste brother zou zijn.

Na het schrijven van deze blog denk ik dan eigenlijk, alles mixend, meteen: Toni Servillo als vader, Emma Stone en Jesse Plemons als zus en broer (nee maar echt! Lanthimos! doe dit!) en dan Julia Roberts als moeder – op basis van haar hoofdrol in Luca Guadagnino’s sterke After the Hunt, die met haar, Ayo Edebiri, Andrew Garfield, Michael Stuhlbarg, Chloë Sevigny en een score van Trent Reznor en Atticus Ross ook best een end komt op de rode loper. En als film ondertussen laat zien dat woke bijna altijd gelijk heeft. Maar dat is voer voor een andere blog.