Venetië 2024

April is de wreedste maand

April. Foto: Arseni Khachaturan

In de sex-positive hoofdcompetitie van het 81ste filmfestival van Venetië werpt Dea Kulumbegashvili’s April licht op de donkere kanten van seks en seksueel geweld.

Er is maar één echt angstaanjagend moment in horrorkomedie Beetlejuice Beetlejuice, het langverwachte vervolg op Tim Burtons cultklassieker, waarmee het filmfestival van Venetië zijn 81ste editie opende. Het moment speelt zich af in de epiloog, maar wat ik erover ga zeggen is nauwelijks een spoiler te noemen. De film is immers een soort collectie van leuke momenten; de losse flarden waaruit Beetlejuice Beetlejuice is opgebouwd vormen amper een verhaal.

In deze epiloog nemen we het perspectief in van Lydia Deetz (Winona Ryder), die toekijkt hoe haar dochter Astrid (Jenna Ortega) een jongen ontmoet, verliefd wordt, trouwt en zwanger raakt. De gevaren zijn geweken. Alles is in orde. Huwelijk en voortplanting zijn hier het ultieme teken van gelukzaligheid. Dan bevinden we ons plots op de kraamafdeling, waar Astrid ligt. Daar bevalt ze niet van een baby, maar van een mini-Beetlejuice, compleet met gestreept pak en groen haar, die met een waanzinnige lach dreigend over de muren van de kraamafdeling kruipt.

Dit is een akelig beeld. Het roept automatisch beelden op van verkrachting (want hoe anders kan Astrid het evenbeeld van Beetlejuice baren?). Weet je nog hoe Beetlejuice in het origineel met Lydia wilde trouwen? De speelsheid waarmee Beetlejuice dat presenteerde, valt door dit beeld plotseling weg. Wat zonder die laag van speelsheid overblijft, is uiterst sinister.

In een festivalcompetitie die met de erotische thrillerkomedie Babygirl en de cruising-film Queer juist seks lijkt te vieren, blijft de donkere kant van seks en seksueel geweld voelbaar. In Vermiglio, die de Zilveren Leeuw (of grote juryprijs) won, wordt het leven van vrouwen bepaald door hun vruchtbaarheid. De film speelt zich af in oorlogstijd in Italië en volgt drie zussen in een gelovige familie met veel kinderen en veel kindersterfte.

Vermiglio

Wanneer de man van een van de zussen verdwijnt tijdens haar zwangerschap, is haar leven zo goed als geruïneerd. Ze hebben al te veel monden te voeden en ze kan niet opnieuw trouwen, want ze is geen maagd meer. Het verhaal is op momenten zo somber dat als ik eraan terugdenk, ik de beelden in mijn geheugen onbewust zwart-wit heb gemaakt.

Al deze donkere elementen worden naar voren geschoven in April, die enigszins verrassend slechts de speciale juryprijs (de derde prijs voor beste film) won. Dea Kulumbegashvili’s tweede film is een intense, compromisloze film die het idee van T.S. Eliot bevestigt dat april de wreedste maand is. In de film is het april en volgen we de verloskundige arts Nina (Ia Sukhitashvili). Ze brengt haar dagen door met het ter wereld brengen van baby’s en haar nachten met het rondrijden op het platteland van Georgië, waar ze in het geheim anticonceptiepillen uitdeelt en illegale abortussen uitvoert. Wanneer een baby tijdens een bevalling overlijdt, dreigt dit haar illegale praktijken te openbaren.

Vreemd schepsel
De geboorte waarmee de film begint, is onmiskenbaar echt en wordt met een onbeweeglijke camera minutenlang getoond. De film zit vol met dit soort lange takes, waarvan meerdere bijna onmogelijk zijn om uit te zitten. Opmerkelijk is een scène waarin we de knieën van een meisje zien terwijl Nina een abortus bij haar uitvoert. We zien niet zoveel, maar horen wel het schrapen van instrumenten. Huiveringwekkend. En toch wordt de film nooit nodeloos wreed. In vergelijking met het sex-positive Babygirl is dit niet sex-negative te noemen, maar misschien zoiets als sex-neutral.

The Room Next Door

April werpt een scherpe, sombere blik op abortus. Het is een film die zijn ideeën niet hapklaar aan de kijker presenteert en het kan geen abortusdrama genoemd worden zoals Pedro Almodóvars Gouden Leeuw-winnende The Room Next Door een euthanasiedrama genoemd kan worden. De shots van Nina aan het werk worden afgewisseld met shots van bloeiende bomen en regen die op een plas water druppelt. Dan zijn er scènes waarin Nina ’s nachts op zoek gaat naar seks met onbekenden, die ook weer steriel wordt weergegeven. Dit alles wordt onderbroken door beelden van een vreemd schepsel – wellicht Nina in een griezelig vleespak – in een donkere ruimte. Is dit een foetus? Nee, want dan zien we het schepsel, nu overduidelijk Nina, in het ziekenhuiskantoor of thuis.

Een verhaal dat Nina vertelt aan een man die ze oppikt tijdens het autorijden verheldert dingen. Toen ze jong was, kwam haar zusje vast te zitten in de modder tijdens het zwemmen. Nina was te bang om haar zusje te helpen, maar ook te bang om haar alleen te laten en hulp te halen. Het is een cruciale herinnering, die haar gevoel van hulpeloosheid vastlegt en zo inzicht geeft in haar beweegredenen voor het uitvoeren van de illegale abortussen. Maar het vat ook de gevoelens samen die worden opgeroepen bij het publiek dat, net als de kleine Nina die roerloos toekeek hoe haar zusje vast kwam te zitten in de modder, moet toekijken hoe deze verschrikkelijke gebeurtenissen zich ontvouwen. Maar het is juist die gesimuleerde hulpeloosheid waarmee de film impliciet een oproep tot actie doet.