IFFR 2024: Masterclass Bill Plympton

Kort, goedkoop, grappig

Bill Plympton tekent Homer Simpson tijdens zijn Masterclass op IFFR 2024. Foto: KEES Driessen

Tijdens zijn Masterclass op het IFFR stelde de fameuze Amerikaanse animator Bill Plympton de vraag: kun je geld verdienen als onafhankelijke animatiefilmer? Zijn antwoord: jep, kijk maar naar mij. En daar is weinig tegenin te brengen.

Animatie-éénpitter Bill Plympton, momenteel bezig met zijn tiende onafhankelijke lange animatiefilm – een onwaarschijnlijke prestatie – is een ontwapenende verschijning. Zwaaiend met z’n armen en “Hallo!” roepend komt de misschien wel beroemdste onafhankelijke animatiefilmer van Amerika het podium op, waar hij heen en weer schuifelend (de goede man is 77) een versie presenteert van de Masterclass waarmee hij al jaren de animatiewereld rondtoert. Schetsend, schertsend en als het moet scheve bekken trekkend.

Ik zag hem, een dag voor deze Masterclass op het IFFR, voor een fotograaf poseren voor een IFFR-fotowandje. Hij bolde z’n ogen – klik – kauwde op een tekenpen alsof het een sigaar was – klik – en trok met twee handen z’n cowboyhoed omhoog – klik. “Die man is een one-man marketing machine”, zei een IFFR-medewerker naast me glimlachend.

En dat klopt. En laat dat nu ook het onderwerp zijn van z’n Masterclass. Zelfpromotie. Of: hoe je als volstrekt onafhankelijke filmmaker – die, benadrukte Plympton bij de première van zijn nieuwste lange animatie Slide, alle tekeningen die je op het scherm ziet zelf getekend heeft – toch genoeg geld kunt verdienen om er je beroep van te maken. En dat is zelfpromotie voor zichzelf – wat de Masterclass ongetwijfeld ook is – maar ook een lesje zelfpromotie voor de aanwezigen.

Slide

Dat waren er helaas veel minder dan er in de Rotterdamse Doelen-zaal pasten. Ik hoop dat er – ironisch genoeg – iets mis is gegaan met de zelfpromotie van de Masterclass, want anders zou het betekenen dat in Nederland niet genoeg filmliefhebbers te vinden zijn die beseffen hoe bijzonder het is wat Plympton doet. En dat zou nog veel treuriger zijn.

“Zijn er animatoren in de zaal?”, vroeg Plympton vanaf het podium. Een redelijk percentage aanwezigen stak de hand op. “Mooi.” Want voor hen doet hij het bovenal.

“Ze zeggen dat je met korte animaties geen geld kunt verdienen. Ik ben het levende bewijs dat dat niet klopt”, stelt Plympton. “Het kan wel!”

De drie simpele regels die hij daarvoor hanteert zijn: houd het kort, goedkoop en grappig. ‘Kort’, omdat volgens Plympton niemand zin heeft in een animatie van twintig minuten van een onbekende maker en bovendien televisie noch internet daarmee uit de voeten kan. Met ‘goedkoop’ bedoelt Plympton “ongeveer duizend dollar per minuut”. Wat voor vijf minuten durende animaties zoals zijn succesvolle Dog-serie neerkomt op vijfduizend dollar per filmpje. Veel geld voor een onafhankelijk kunstenaar, maar niet onbereikbaar veel. En ‘grappig’ omdat, opnieuw volgens Plympton, niemand zin heeft in een zwaarmoedige boodschap als er niet op z’n minst iets te lachen valt.

Hierin valt z’n Amerikaanse achtergrond te herkennen: Plympton is een entertainer, zowel voor z’n publiek als voor z’n potentiële geldschieters. Iemand die zichzelf en z’n werk verkoopt. Hij gaf grif toe dat de film die in 1987 de Oscar voor beste korte animatie won, toen hijzelf met Your Face voor het eerst genomineerd was, superieur was. “Dat was The Man Who Planted Trees [van Frédéric Back]. Dat is een meesterwerk – veel beter dan mijn kleine filmpje. En hij breekt elke regel die ik net noemde. Hij is te lang: dertig minuten. Hij was ongetwijfeld duur. En er valt niks te lachen. Die film verdiende het te winnen, maar hij verdient nooit z’n geld terug. Dat is niet erg: hij kreeg geld van de Canadese overheid die een Oscar wilde winnen. Maar als je wel geld wilt verdienen, moet je iets anders doen.”

Vaak zijn wat op festivals ‘masterclasses’ worden genoemd veredelde publieke interviews. Maar Plympton gaf een volledige presentatie. Hij liep min of meer chronologisch zijn oeuvre langs via enkele hoogtepunten, vertoonde een paar korte films (waaronder zijn muziekvideo voor ‘Mexican Standoff’ van de Nederlandse band Parson Brown, die in 2008 met z’n westernthema al een voorstudie vormde van Slide) en schetste op het podium een paar van zijn personages – zoals voornoemde Dog, die nauwelijks meer is dan een bol met een mond erin, een paar ogen en oren erop en een paar heel kleine pootjes eronder. Of zijn versie van Homer Simpson, voor de openingssequenties die hij als gastanimator maakte voor The Simpsons. Het was vooral leuk om te zien hoe goed Plymptons ruwe manier van schaduwen toevoegen, krassend en cirkelend, en de puntjes waarmee hij spuug, stof en textuur aangaf, hielpen om de figuren diepte te geven – opeens sprongen ze van de pagina.

Ook leuk was hoe hij vertelde dat hij op een gegeven moment besefte dat al zijn korte animatiefilms samen langer waren dan een uur: “Ik had een lange animatiefilm gemaakt!” Dat was de motivatie om te beginnen aan zijn echte eerste lange animatiefilm The Tune (1992), gefinancierd met het maken van commercials. Die werd door Sundance geselecteerd, waar een “rare gast” op hem af kwam die zei: “Oh my god, jij bent Bill Plympton! Ik heb al je films gezien!” Die gast was Quentin Tarantino. En dat terwijl Plympton, na een carrière als illustrator, überhaupt pas op z’n veertigste met animatie was begonnen. Hij wil maar zeggen, tegen de aanwezige animatoren: er is meer mogelijk dan je denkt.

Wat ik miste – maar goed, zo was de Masterclass ook niet aangekondigd – was meer inzicht in hoe hij die figuren laat bewegen. De daadwerkelijke animatie dus. Een van de redenen waarom het Plympton lukt om telkens weer een lange animatiefilm af te krijgen (gemiddeld doet hij daar zo’n drie jaar over) is doordat hij relatief weinig beeldjes per seconde gebruikt – vaak maar acht. Hij komt weg met die schokkerige animatie, waarbij je, als je je erop concentreert, elk afzonderlijk beeldje kunt zien, omdat die losse tekeningen zo raak zijn dat je alle in-betweens die andere animatoren getekend zouden hebben met je hoofd zelf invult.

En ondertussen is Plympton een meester van karikaturale anatomie, vervormde perspectieven en bewegende gezichtspunten – het effect is, in al z’n schijnbare krabbelige eenvoud, daadwerkelijk Cinema. Het is vaak nauwelijks te geloven hoe hij het doet, als traditioneel handmatige animator. Hij mocht dan tijdens de Masterclass een enkele keer klinken als een grumpy old man, die afgaf op de vermeende karakterloosheid van computeranimatie en anime, maar hij heeft recht van spreken: veel handmatiger en karaktervoller dan bij Plympton zul je weinig lange animatie vinden. En daarom had ik juist dat graag gehoord: studeert hij op anatomie, kijkt hij naar live-action voorbeelden, poseert hij zelf voor de spiegel of tovert hij alles rechtstreeks uit z’n hoofd op het papier? En gebruikt hij schetsmatige potloodtekeningen vooral uit budgettaire overwegingen en omdat daarin foutjes minder opvallen of houdt hij, net als ik, oprecht meer van die tekenstijl dan van netjes overgetrokken inktlijnen?

Dat blijven dus de geheimen van de smid. Een animatiesmid die, na afloop van de Masterclass, onvermoeibaar voor elke aanwezige een tekeningetje maakte op een ansichtkaart. Gratis – ongetwijfeld in de hoop dat een enkeling ook een van de uitgestalde originele tekeningen zou kopen voor een paar honderd dollar per stuk. Wat een heel redelijke prijs is. En het geld gaat bovendien naar een goed doel: de volgende lange animatiefilm van Bill Plympton, City Cats.


Slide is nog te zien op het IFFR en zal later dit jaar ook draaien op animatiefestival Kaboom.