Cannes 2025: Meisjes kijken
Zie hier, de kwestie van cinema

Sound of Falling
Wat hebben de enige Nederlandse film op het festival en een Duitse kanshebber op de Gouden Palm gemeen? Op dag twee van het 78ste filmfestival van Cannes beginnen zich al parallellen af te tekenen en wordt duidelijk: een film moet niet alleen gezien worden, maar vooral gevoeld.
Dat plekken ons tot waanzin kunnen drijven, is in Cannes duidelijk. Niet omdat het festival chaotisch is – zoals we al eerder schreven, is Cannes vooral een plek van hiërarchie – maar omdat realiteit en fictie door elkaar beginnen te lopen zodra je meer kijkt dan leeft. Na dagenlang films kijken (dat begon al vorige week vrijdag met voorvertoningen) begin ik te dromen in een beeldtaal die niet van mij is.
Cannes is een universum op zich, en elk jaar voelt het als ik het Filmkrant-appartement binnenstap – ons hoofdkwartier sinds vier jaar – alsof ik nooit ben weggegaan. De stad houdt op te bestaan wanneer ik er niet ben, of misschien is er een versie van mij die altijd hier is. In ieder geval is tijd in Cannes niet lineair, het voelt alsof iemand mijn leven heeft gemonteerd als een film.
Misschien is deze context de reden waarom het waanzinnige Sound of Falling (de als eerste vertoonde film van de hoofdcompetitie, en al voor die première een gefluisterde favoriet voor de Gouden Palm) zo hard aankomt. Ik aarzel vaak om een film als poëtisch te beschrijven, maar een beter woord voor Mascha Schilinski’s tweede speelfilm heb ik niet. Sound of Falling (In die Sonne schauen) staat tot andere films zoals een gedicht staat tot een roman.
Schilinski weeft de jeugd van vier meisjes in vier verschillende tijden, vanaf het begin van de twintigste eeuw tot nu, op dezelfde boerderij in Oost-Duitsland tot… ja, tot wat eigenlijk? Geen verhaal, niet precies, eerder een sensatie. Er is een hinkelend narratief, schommelende cameravoering, en de film is hyper-tactiel: er wordt geproefd, gevoeld, aangeraakt. Striemen op een been, zweet in een navel. Hoe kan het, vraagt een van de meisjes zich af, dat ik precies weet hoe een deurklink proeft, ook al heb ik hem nog nooit gelikt? Zie hier de kwestie van cinema.
De nog relatief onbekende Schilinski doet hier iets bijzonders. De fragmenten van levens die zij vastlegt, overstijgen de som der delen. Sound of Falling is een nachtmerrie van een film die onder je huid kruipt, over de verschrikkingen van het meisje-zijn. Er zijn terugkerende motieven, zoals een vlieg die in de mond van een dood kind kruipt en, decennia later, landt op het been van een meisje dat door haar oom wordt misbruikt.

Dan is er het geluid. Die zoemende vlieg, het zoeven van de wind (het geluid van vallen). Alle meisjes horen dit geluid op sleutelmomenten van hun kindertijd. Ze worden alle vier achtervolgd door een val, iets dat nog moet gebeuren en toch altijd al gebeurd is. Alsof die val in de grond is gaan zitten, in het gebouw leeft. De camera dwaalt als een spook door de ruimtes. Ze worden gek. Ze beelden zich dingen in. Ze zijn gedoemd. Ze zijn meisjes. Wat is het verschil?
Het verhaal concentreert zich op het geamputeerde been van een broer. Hij viel ook. ‘s Nachts schreeuwt hij het uit. Fantoompijn. Net als hij lijken de vier meisjes te lijden aan iets dat niet meer bestaat. Hun baarmoeder, uitgesneden om ervoor te zorgen dat geen zwangerschap hen van het werk kan houden. Onschuld, verloren onder de blik van mannen. Hun zus, die stierf, die stierf, die stierf, die stierf. Alles wat zal gebeuren, is al gebeurd.
En dat wat er niet meer is, doet nog steeds zeer. Zo is Sound of Falling – waarin meermaals wordt verwezen naar de grens tussen oost en west – ook een portret van Duitsland. Een land dat ook heeft geleden aan de delen die werden afgesneden.
De meisjes herinneren zich dingen waar ze geen deel van uitmaakten. Misschien dachten ze zichzelf weg, mijmert een meisje, omdat we de ander van buiten en onszelf alleen van binnen kunnen zien. Maar is dat zo? Eerste persoon voice-over en derde persoon blik komen samen – meisjes die naar zichzelf kijken terwijl ze over zichzelf denken. Dat de film toch de structuur van herinnering aanneemt, komt misschien omdat ze al gewend zijn om bekeken te worden. Zoals ik zei: het is al te laat.
De connectie tussen gender en plek speelt ook in Rietland, van de Nederlandse Sven Bresser, die gisteren in première ging in zijsectie Semaine de la Critique. Net als Sound of Falling begint deze film met een geluid: het slijpen van een zeis. En: de film gaat ook over een boer die dingen hoort. Alleen is het geluid hier mechanisch: vliegtuigen, motoren, auto’s, wasmachines.

Ook hier dient de dood zich aan. Er is een meisje gevonden – verkracht, vermoord – op het veld van de boer. Rood kanten ondergoed, opgefrommeld rond de dijen. Billen (bloot), benen (bloot). Een lichaam in fragmenten. Maar haar gezicht zien we niet. We nemen hier het perspectief in van de man. Die man is zowel opgewonden als verafschuwd door de dood van dit meisje. De film bouwt op deze morele dubbelzinnigheid, waarbij Bresser soms worstelt om de expliciete tendensen van het scenario af te stemmen op de impliciete sfeer.
Maakt het land de mensen gek? Of brengt het iets in hen naar boven? De mannen zijn allemaal hetzelfde. Ze kijken naar de meisjes, die allemaal rood kant dragen. In het land borrelt de zwartheid op. Het riet beweegt in de wind. De meisjes zingen over overstromingen. Onderdrukken blijkt steeds moeilijker.
Ik ben bereid om toe te geven dat ik minder geïnteresseerd ben in dit mannelijke perspectief (en in de parallel die onvermijdelijk wordt getrokken tussen verkracht en vermoord meisje en vernietigd en onvruchtbaar land) dan in de ervaring van meisjes. Maar dat is niet het enige aan Rietland dat voor mij niet helemaal werkt. Het zit er misschien in dat de film zijn losse elementen niet weet te overstijgen. Bresser stipt allerlei dingen aan – klimaatcrisis, vluchtelingencrisis, racisme – maar het zijn onnodige zijpaadjes. Uiteindelijk is het de psyche die de film draagt, en daarin haalt hij het bij lange na niet bij Schilinski’s doorvoelde nachtmerrie.