IFFR: Waar is de utopische cinema?
Het recht om te dromen

Blutgletscher
Het IFFR besteedt onder de noemer ‘How to Survive’ aandacht aan de manier waarop mensen zich wapenen tegen onheil en ellende, mensen trekken zich terug in schuilkelders, depressies en apathie. De internationale artfilm is doortrokken van sociale misère. Wordt het niet weer eens tijd voor utopische vergezichten?
Door Jos van der Burg
"U wordt bedonderd." Wetenschapsjournalist Simon Rozendaal windt er in zijn Het grote goed nieuws boek geen doekjes om: "’s Ochtends en ’s avonds als u de krant leest, wordt u bedonderd." In het boek fileert Rozenzaal wat hij de moppermaffia en paniekmachine noemt: instellingen die geholpen door de media uitdragen dat het alsmaar slechter gaat in de wereld. De wereld staat op het punt om aan oorlog, armoede en milieuproblemen ten onder te gaan. Het experiment mens is mislukt. Zou het? Rozendaal laat met cijfers zien dat de mensheid de afgelopen decennia grote sprongen voorwaarts heeft gemaakt. Op alle terreinen — van armoede tot kindersterfte, van milieu tot scholing — gaat het beter in de wereld. Ook filosoof en journalist Rob Wijnberg kraakt in zijn boek De nieuwsfabriek de media. "Het beeld dat er geen vooruitgang in de wereld is, kan met recht de grootste mediamythe van de moderne tijd worden genoemd." Natuurlijk: de media bestaan niet, maar toch. Wie dagelijks kranten leest en nieuwsprogramma’s ziet, moet wel denken dat de wereld op de rand van de afgrond staat. Uiteraard komt dat door de definitie van nieuws — goed nieuws haalt zelden de media — maar het is verbazingwekkend dat we zo zelden beseffen dat dit een vertekening van de werkelijkheid is. Wie achter het slechte nieuws kijkt, krijgt een ander beeld. Volgens een recent rapport van de Verenigde Naties halveerde het aantal mensen dat leeft van minder dan 1,25 dollar per dag — het criterium voor extreme armoede — wereldwijd tussen 1990 en 2008 naar ruim 20 procent. De snelle daling is te danken aan de spectaculaire economische groei in Brazilië, India en China, maar ook in Afrika daalt sinds het begin van dit millennium de extreme armoede. Ook gaan er meer kinderen naar school, stijgt de levensverwachting en zijn veel ziektes en aandoeningen die eerder dodelijk waren behandelbaar geworden. Geweld en oorlogen op mondiale schaal zijn sterk afgenomen. Wie het niet gelooft, moet het boek The Better Angels of Our Nature van de Canadese taalkundige en psycholoog Steven Pinker lezen. Wie geen tijd heeft voor de elfhonderd pagina’s tellende historische studie over de afname van geweld, kan zich ook laten overtuigen door Pinkers TED-lezing over ‘de mythe van geweld’.
Repeterende breuk
Dat er vooruitgang is in de wereld, blijft niet alleen goed verborgen in de media, maar ook op filmfestivals. Het International Film Festival Rotterdam signaleerde schijnbaar zoveel films waarin mensen zich wapenen en terugtrekken, in plaats van de wereld in gaan, dat het er dit jaar onder de noemer ‘How to Surivive’ een heel themaprgramma aan wijdt. En ook in de andere programmaonderdelen zullen er ongetwijfeld ook weer tientallen films te zien zijn die de kijker somber naar huis sturen. Gezinnen zullen een hopeloze strijd tegen armoede voeren, perspectiefloze tieners zullen in de goot belanden, vrouwen zullen seksueel geëxploiteerd worden, arbeiders zullen tegen een hongerloon werken en immigranten zullen tegen vreemdelingenhaat vechten. Toen deze sociale cinema in de jaren zestig opkwam, waren deze films nuttig. Ze legden een onbekende wereld bloot, omdat veel sociale ellende zich afspeelde in verborgen uithoeken, die in de bioscoop en op de tv onzichtbaar waren. Het in de schijnwerpers zetten van de achterkant van de samenleving zorgde soms voor een schokeffect. Een klassiek voorbeeld is Cathy Come Home van Ken Loach in 1966. Het aangrijpende tv-drama over een vrouw, die doordat haar man werkloos wordt, terechtkomt in wat tegenwoordig de armoedeval heet, vervolgens met haar kinderen als dakloze op straat belandt, waarna de kinderbescherming haar haar kinderen afpakt, werd bekeken door twaalf miljoen (!) Britten (een kwart van de bevolking) en riep een storm van protest op. Plotseling drong het tot velen door dat mensen buiten hun schuld in een vrije val kunnen belanden. Cathy Come Home leidde tot meer aandacht voor huisvestingsproblematiek en hulp aan daklozen. Na deze film volgde in Engeland, maar ook in andere landen, een stroom sociale drama’s. Hoe ellendiger hoe beter, leek soms het uitgangspunt. Sociale drama’s werden een genre, waarvoor in Engeland de naam ‘kitchen sink’ (gootsteen) werd bedacht. Het idee achter deze films was kijkers bewust maken van sociale ellende om zo tot sociale veranderingen te komen. Een halve eeuw later weten we dat dat laatste zelden voorkomt. Er zijn duizenden sociale drama’s gemaakt, maar slechts weinigen leidden tot sociale veranderingen. Het zichtbaar maken van ellende en het oplossen ervan zijn verschillende zaken. Het roept de vraag op hoe zinvol sociale cinema (nog) is. De vraag is des te urgenter, omdat de informatieve waarde van deze cinema in de afgelopen decennia sterk is afgenomen. In het zichtbaar maken van ellende in alle uithoeken van de wereld heeft televisie de taak overgenomen van film. Toch doen veel makers van sociale drama’s alsof ze dat niet weten. De sociale cinema is sleets geworden. Variaties op dezelfde grondtoon. Een repeterende breuk.
Uitzichtloze ellende
Anders dan vroeger is ons probleem niet dat we niet weten wat er speelt in de wereld. We weten dat juist tot in detail, maar we voelen ons machteloos. Het woord ‘Syrië’ zegt genoeg. De traditionele sociale cinema is uitgewerkt. Het erin hameren van ellende had in het verleden zin, maar voelt nu als een format. Daarbij werkt het bij sociale drama’s als bij drugs: het moet steeds heftiger om nog effect te sorteren. Het resultaat is shockcinema, de sociale werkelijkheid als een horrorkabinet. Ze laten zien dat er gruwelijke dingen gebeuren op de wereld, maar dat wisten we al. Waarom willen wij die films eigenlijk zien? Het mooie antwoord is dat we dat doen uit liefde voor onze medemens. Uit betrokkenheid bij het leed van anderen. De neurobiologie en -psychologie leert iets anders. Het kijken naar ellende in films geeft om twee redenen een goed gevoel: we zijn blij dat wij niet in zo’n ellendige situatie verkeren ("Ik heb het nog niet zo slecht getroffen") en de opgewekte empathische gevoelens maken in de hersenen het ‘ik voel me fijn-stofje’ oxytocine aan. Met andere woorden: van sociale ellende-films wordt de kijker beter, maar niet degenen over wie deze films gaan.
Het is tijd dat filmmakers zich laten inspireren door een andere stroming uit de jaren zestig. Naast de sociale cinema ontwikkelde zich in die tijd een utopische cinema. Een cinema van inspirerende vergezichten. Een cinema die kijkers niet in ellende onderdompelt, maar een perspectief biedt en appelleert aan verbeeldingskracht. Door filmmakers als Jean-Luc Godard belandde deze cinema snel in een doodlopende steeg, doordat zij abjecte ideologisch-politieke stromingen als het maoïsme als lichtend voorbeeld zagen. De utopische cinema werd niet ten onrechte geassocieerd met gevaarlijke politieke naïviteit, waardoor hij op de schroothoop van de filmgeschiedenis belandde. Begrijpelijk, maar ook jammer, want daarmee werd het kind met het badwater weggegooid. Niemand wil in een dystopie leven, zonder perspectief is het leven zinloos. Filmmakers weten dat ook, maar toch blijven vooral artfilmers ons daarmee confronteren. Ze schetsen een wereld waarin we van alle kanten bedreigd worden. Het Filmfestival Rotterdam versterkt dit gevoel met het programma How to Survive. Het bevat films over personages die in extreme omstandigheden een overlevingsstrijd voeren. Klinkt bekend? Inderdaad: het programma speelt leentjebuur bij het horrorgenre. Zoals de Spaanse film La cueva, waarin een groepje jongeren komt vast te zitten in een grot, en het Oostenrijkse Blutgletscher, waarin op een gletsjer door milieuvervuiling gecreëerde bloeddorstige mutanten opduiken. Sneeuw en ijs kleuren snel rood. Dystopische griezelcinema, aanbevolen voor iedereen die op de eindtijd zit te wachten.
Leefcommune
Maar misschien zijn we uitgekeken op die hel en verdoemenis-films. We willen films die niet alleen een beroep doen op onze empathie ("oh, wat verschrikkelijk"), maar ook op onze hersenen. Die onze verbeelding stimuleren en originele ideeën spuien. Die laten zien dat er andere mogelijkheden zijn in het leven dan in de ratrace mee te rennen. Die nadenken over andere samenlevingsvormen dan de kapitalistische. Die het soort vragen stellen dat de Duitse regisseur Julian Radlmaier stelt in een toelichting op zijn film A Proletarian Winter’s Tale, waarin drie Georgische schoonmakers en een decadent gezelschap in een oud Duits kasteel met elkaar in botsing komen. Radlmaier vraagt zich af wat voor verhalen filmmakers nog kunnen vertellen over ontsnappingsmogelijkheden uit de kapitalistische klassensamenleving. "Wat kan er nog worden gedaan in een tijd dat er geen geldige modellen voor actie meer zijn? Waarin emancipatie een geschiedenis van desillusie is. Waarin alle overgeërfde verhalen in teleurstelling of zelfs catastrofes schijnen te eindigen." Je hoeft het niet eens te zijn met Radlmaiers sombere visie om deze vragen belangrijk te vinden. Dat Radlmaiers vragen interessanter zijn dan zijn film, die op het filmfestival Rotterdam te zien zal zijn, doet niets af aan de zinnigheid van het zoeken naar ontsnappingsroutes. Er zijn meer van zulke films in Rotterdam, maar ze moeten met een lampje worden gezocht. Zoals de geconstrueerde documentaire A Spell to Ward Off the Darkness van Ben Russell en Ben Rivers. De film volgt een man (de muzikant Robert A.A. Lowe) van een leefcommune in Estland naar de bossen van Finland, met als eindpunt een rockclub in Noorwegen, waar hij optreedt met een band. Ook deze film onderzoekt een andere manier van leven dan ondergedompeld worden in een op hol geslagen consumptiemaatschappij. Natuurlijk: de wereld zal nooit een utopisch paradijs worden, maar zonder verbeeldingskracht, dromen en gedurfde vergezichten leefden we nu nog in grotten.
How to Survive… and beyond
In ‘How to Survive’ verzamelde het IFFR een aantal films waarin mensen zich wapenen tegen de kwalen en kwaden die de moderne wereld lijken te teisteren. Hieronder vier tips voor films die in plaats van een defensieve houding te kiezen zonder cynisme durven dromen van Utopia.
Grigris
Mahamat Saleh Haroun | Saturday Night Fever in N’Djamena. Grisgris is een jonge man uit Tsjaad, die ondanks een verlamd been kan dansen als de beste en elke avond op de dansvloer de zwaartekracht van zijn bestaan weet op te heffen. Overdag probeert hij geld te verdienen om de ziekenhuisrekening van zijn zieke stiefvader te betalen, uit handen van de benzinemaffia te blijven, voor wie hij af en toe smokkelklusjes oplost, en wil hij als in een echt sprookje ook hoertje Mimi een beter bestaan geven. Dat vinden ze in deze moderne film noir van de regisseur van Daratt (2006) en Un homme qui crié (2010) in een utopische dorpsgemeenschap die, in de woorden van de regisseur "zowel herinnering, droom als toekomstvisioen is".
A Spell to Ward off the Darkness
Ben Rivers & Ben Russell | Onconventioneel drieluik dat ons meeneemt van een commune op de Lofoten-eilanden naar de totale eenzaamheid van de Finse bossen en de dreunende oer-drones van een Noors death metal-concert. De drie delen van de film worden bijeengehouden door de aanwezigheid van gitarist Robert A.A. Lowe, getuige, slaapwandelaar, hoofdrolspeler. Op een intrigerende manier confronteert de film de toeschouwer met eenzaamheid en collectivisme als opties voor leven en samenleven (thema’s die in films van zowel Rivers als Russel een belangrijke rol spelen). Maar A Spell… is vooral een bezwerende en betoverende mentale reis van zonsopgang naar het uitdoven van de laatste vlammen, een manier om van de filmische ruimte een plek te maken om te schuilen.
Night Moves
Kelly Reichardt | Alternatieve manieren om te leven en te overleven spelen in alle films van Kelly Reichardt (Old Joy, Wendy and Lucy, Meek’s Cutoff) een rol. In Night Moves confronteert ze haar hoofdpersonen (drie fanatieke milieuactivisten) voor het eerst (en heel plotgericht) met de gevolgen van hun handelen. Jesse Eisenberg, Dakota Fanning en Peter Sarsgaard staan voor het dilemma van alle idealisten, namelijk: revolutie of evolutie? En wat te doen als de revolutie je van je pad afbrengt?
E agora? Lembra-me
Joaquim Pinto | Meer nog dan een drie uur durend egodocument over het jaar waarin de Portugese filmmaker, geluidsman en producent Joaquim Pinto zich overgaf aan een behandeling met een experimenteel medicijn tegen HIV, is E agora? Lembra-me een film over hoe kunst je leven kan redden. En meer nog dan dat durft regisseur Pinto zelfs in zijn meest wanhopige momenten een perspectief te hebben dat niet alleen mensenlevens, maar zelfs de eeuwen overspant. Rode draad daarbij is De Aetatibus Mundi Imagenes (The Illustrated Ages of the World) van de zestiende-eeuwse Portugese schilder en humanist Francisco de Holanda, een soort geïllustreerde atlas van de wereld, bij Pinto een metafoor voor de transcenderende troost van de kunst.
Dana Linssen