IFFR: The Spying Thing

Op weg naar de ultieme spionagemaatschappij

Spione

Spionage is ook niet meer wat het geweest is. Geen verleidelijke vrouwen meer en duistere types die geheime briefjes uitwisselen, maar digitale sleepnetten. Het IFRR-programma The Spying Thing blikt terug op verleden, heden en toekomst van de spionnenfilm.

“Ik heb hem zover dat hij uit mijn hand eet! Voor een kus verkoopt hij me alle forten en het hele leger van zijn land!” Fritz Lang wist in 1928 met Spione wat van spionnes wordt verlangd: mannen verleiden om in bed geheime informatie te krijgen. In Spione, het oermodel van de vertrouwde spionnenfilm, doet een uit Rusland overgelopen spionne wat tientallen spionnes na haar in films zouden doen.

Zoals de door Marlene Dietrich in Dishonored (Josef von Sternberg, 1931) gespeelde Weense prostituee, die in de Eerste Wereldoorlog door de Oostenrijkse geheime dienst wordt gerekruteerd. Zij moet het bed delen met duistere figuren om erachter te komen wat zij uitspoken. Dat lukt goed, want ze ontmaskert een Oostenrijkse kolonel, die in een sigaret geheime informatie voor de Russen heeft verstopt. Het loopt fataal af voor de spionne als ze verliefd wordt op een Russische spion en ze hem na zijn arrestatie helpt ontsnappen.

Dat de liefde zwaarder weegt dan trouw aan het vaderland is typisch iets voor spionnes. Spionerende mannen overkomt dat niet. De Weense betaalt er een hoge prijs voor, want ze wordt geëxecuteerd voor landverraad. Gelukkig heeft ze nog net even tijd om haar lippen te stiften en kousen recht te trekken als ze ongebroken voor het executiepeloton staat.

Kleine mannetjes
Tegenover de verleidelijke spionnes staan koele heroïsche spionnen, die hun emoties altijd in bedwang hebben en controle houden over elke situatie. Zij voorkomen wereldoorlogen en worden ervoor beloond met vrouwen die aan hun voeten vallen. Het hoogtepunt en cliché van deze voorstelling van zaken is natuurlijk James Bond, die in 1962, niet toevallig op het dieptepunt van de Koude Oorlog, in de bioscoop verscheen. Het dunne laagje ironie bij Bond kan de politieke propagandaboodschap niet verhullen dat we ons in het Westen dankzij briljante spionnen als hij veilig kunnen voelen. Het Russische streven naar wereldoverheersing legt het altijd af tegen de inventiviteit van westerse spionnen als Bond.

Oost-Europese en Russische spionagefilms hadden dezelfde boodschap, maar dan met omgekeerde rollen: westerse spionnen zijn hierin cynische sluwe wegbereiders van het kapitalisme, die door vaderlandslievende communistische spionnen worden ontmaskerd. Zoals in het Bulgaarse There is Nothing Finer than Bad Weather (Metodi Andonov, 1971), waarin een Bulgaarse James Bond het spionagenest oprolt dat zich achter de façade van een groot westers bedrijf verbergt.

Het ijzeren format van de spionagefilm – doortrapte vijandelijke spionnen, moreel hoogstaande spionnen aan ‘onze kant’ – werd soms doorbroken door films die realistischer naar de werkelijkheid keken. Zoals de John Carré-verfilming The Spy Who Came In from the Cold (Martin Ritt, 1965), waarin een Britse spion als pion wordt geofferd in een cynisch machtsspel. Spionnen zijn in deze film geen schurken of helden, maar slachtoffers van de machtsstrijd tussen Oost en West in de Koude Oorlog. James Bond is ver weg als een door Richard Burton gespeelde spion het over zijn werk heeft: “Wat denk je verdomme dat spionnen zijn? Morele filosofen die alles wat zij doen afwegen tegen het woord van God of Karl Marx? Dat zijn ze niet! Ze zijn gewoon een verzameling sjofele, smerige klootzakken als ik: kleine mannetjes, dronkenlappen, zonderlingen, onder de plak zittende echtgenoten, ambtenaren die cowboy-en-indiaantje spelen om hun verrotte kleine levens wat glans te geven.”

Vuilnisbak
Held of antiheld: de traditionele spion heeft zijn beste tijd gehad in films. De man of vrouw die er als solist op uit trekt en in kleurrijke avonturen belandt, wordt geschiedenis. De laatste traditionele spionnen zijn misschien de vier vrouwelijke personages in één episode van het veertien uur (!) durende La Flor van de Argentijn Mariano Llinás. Daarin belanden vier spionnes in een schimmige spionagewereld van dubbelspel, bedrog en moord, die voor filmkijkers vertrouwd maar inmiddels ook bijna nostalgisch aandoet.

Jammer voor filmmakers, maar de traditionele spion legt het loodje door de digitale revolutie. Waarom een man of vrouw op een gevaarlijke afluistermissie sturen als een satelliet elk gesprek op aarde kan registreren? De moderne spion reist niet onder een valse naam de wereld over, maar is een IT’er die gekluisterd aan een computerscherm data analyseert. De moderne spion stopt geen geheime boodschap voor zijn contactpersoon in een vuilnisbak, maar werpt digitale sleepnetten uit.

Deze spion 2.0 is dol op algoritmes en werkt op kantoortijden. Naast hem zit een in beeld gespecialiseerde collega, die hele dagen naar beelden van surveillance-camera’s tuurt. Probeer daar maar eens een spannende spionagefilm van te maken. Ook schrijvers van spionageromans kampen met dat probleem, blijkt uit de woorden van thrillerschrijver David Ignatius. “Alle traditionele thema’s in een spionageroman – infiltratie, bedrog, alles waarover je leest in een John le Carré-roman – gaan digitaal. De mensen die ons bespioneren en de operaties die wij opzetten om hen te bespioneren, spelen zich af in die ruimte.”

Gluurders
Achter de verandering van de spionagefilm door de digitalisering schuilen de enorme veranderingen in de spionagewereld. Tot voor kort dachten we bij spionage aan het stelen van staatsgeheimen, maar in de surveillancemaatschappij worden we allemaal bespioneerd. Niet alleen digitale sleepnetten, maar ook verborgen camera’s in alle hoeken en gaten van de samenleving zijn de nieuwe spionnen, die ons doen en laten in de gaten houden. Als we technologiedeskundigen moeten geloven, staan we nog maar aan het begin. De traditionele spion, die met valse paspoorten van hot naar haar reist, kan dat niet meer doen als in de nabije toekomst op alle vliegvelden biometrische scanners staan, die vingerafdrukken en gezichten herkennen.

Funester is dat wij als burgers het steeds gewoner vinden om in een spionagemaatschappij te leven. We doen er zelf aan mee door op sociale media te gluren in de levens van anderen, die ons terugbegluren door de informatie die we over onszelf de digitale wereld in slingeren. In de moderne maatschappij is iedereen spion en bespioneerde. “We zijn een volk geworden van Peeping Toms”, zegt verzorgster Stella in Hitchcocks Rear Window. Het is de halve waarheid: we zijn gluurders, maar willen ook begluurd worden. Je hoeft geen profeet te zijn om te voorspellen waar dat toe leidt: een verkrampte samenleving vol zelfcensuur. Daar helpt geen spion tegen.

Het IFFR-programma The Spying Thing bevat twintig spionagefilms, vanaf 1928 (Spione van Fritz Lang) tot 2019 (Cairo Affair van Mauro Andrizzi)