Filmmythes: Ondertiteling

Niks geen Originele Versie

Last Days

Filmmythes zijn er om te doorbreken. Eerder werden al de Lumière-mythe en het idee van televisie als slap aftreksel van film onderhanden genomen. Deze maand: de mythe van de Originele Versie.

Afgelopen maand besloot de Nederlandse distributeur van animatiefilm Monster House deze alleen in een Nederlands/Vlaams nagesynchroniseerde versie uit te brengen. Een wat vreemde beslissing voor een film die, gezien het publiek dat hij in Amerika trok, zeker ook geschikt zou zijn voor een publiek ouder dan 12.

In Nederland worden alleen films voor de allerjongsten enkel in het Nederlands uitgebracht; meestal is bij animatiefilms de Engels gesproken, Nederlands ondertitelde versie gelijktijdig in de bioscopen te vinden. Bij verreweg het grootste deel van het Nederlandse publiek bestaat een soort instinctieve afkeer van nasynchronisatie.

Dat Nederland een voorkeur heeft voor ondertiteling blijkt wel uit de termen die we voor de verschillende versies gebruiken. De nagesynchroniseerde film noemen we de ‘Nederlandse versie,’ de ondertitelde variant is de ‘originele versie.’ De implicatie is duidelijk: de nagesynchroniseerde film is een slap aftreksel, toegankelijker maar minderwaardig. Die voorkeur is echter vooral maatschappelijk bepaald: we vinden ondertiteling beter omdat we het gewend zijn. De hautaine houding ten opzichte van onze nasynchroniserende buurlanden, met lacherige verwijzingen naar Duits sprekende cowboys, is op weinig meer gebaseerd dan gewenning. Net zo goed als bij nasynchronisatie kunnen er bij ondertiteling namelijk vraagtekens gezet worden bij de onbevlektheid van de zogenaamde ‘originele versie.’

Kijktijd wordt leestijd
Allereerst is er natuurlijk het feit dat een deel van het beeld bedekt wordt door tekst. Een enkele filmmaker maakt bewust gebruik van deze overlapping. De ‘internationale’ (lees: Amerikaanse, Engelstalige) versie van de Russische fantasy-film Nochnoi dozor (2004) viel op door zijn geanimeerde ondertitels, die bijvoorbeeld met personages mee uit beeld bewogen. Dit soort ‘kunstzinnige’ invullingen is echter schaars, en meestal voorbehouden aan korte films buiten de mainstream. Normaal gesproken richten ondertitels zich op onzichtbaarheid, maar ondanks het feit dat zij door de meeste kijkers weggedacht worden, zijn de letters in beeld wel degelijk een aantasting ervan.

Belangrijker dan dat, en veel minder merkbaar, is het feit dat door de ondertiteling het kijkgedrag totaal verandert. Wetenschappelijk onderzoek uit de jaren tachtig wijst uit dat gemiddeld 30 procent van de kijktijd besteed wordt aan het lezen van ondertitels. Het maakt hierbij weinig uit of je als kijker de oorspronkelijk gesproken taal verstaat; er blijkt een zekere leesdwang van de ondertitels uit te gaan. Bovendien voegt de ondertiteling allerlei onnatuurlijke kijkbewegingen toe. Door het lezen worden we gedwongen onze ogen van links naar rechts te bewegen, en door het afwisselend kijken naar het beeld en de ondertitels wordt een beweging van boven naar beneden toegevoegd.

Gebrabbel
Ondertitels hebben dus een grote invloed op de kijkervaring: wie ondertitels leest houdt minder tijd over om naar film te kijken. Hoewel de mate waarin dit geldt misschien verrast, ligt het feit zelf nogal voor de hand. Minder voor de hand liggend is echter dat ondertiteling ook grote invloed heeft op hoe we omgaan met het geluid van een film. Natuurlijk blijven de oorspronkelijke dialogen behouden, maar de manier waarop we er naar luisteren verandert drastisch.

Door de ondertitels kan de kijker een deel van de informatie uit de dialogen al lezen voordat deze uitgesproken wordt; hoe slechter de ondertitelaar, hoe meer dit het geval is. Vooral bij komedies is dit een groot probleem: wie de originele taal niet spreekt krijgt door de indikking die bij ondertiteling noodzakelijk is vaak maar de helft van de grap mee, en wie de taal wel spreekt krijgt de clou verklapt voordat hij hem hoort. De ondertiteling van Charlie and the Chocolate Factory (2005), en dus de film zelf, leed hier bijvoorbeeld sterk onder.

Bovendien kunnen er problemen ontstaan wanneer de gesproken tekst helemaal niet verstaanbaar bedoeld is. Het gebrabbel van Kurt Cobain-kloon Blake in Gus Van Sant’s Last Days (2005) is een uiting van de zwakke gemoedstoestand van het personage. Door deze nonsens echter braaf te ondertitelen wordt de tekst minder een expressie en krijgt hij een informerende laag die nooit bedoeld is. Wanneer Blake in de keuken rondscharrelt met wat chococornflakes en melk en stamelt dat hij een ‘spoon’ nodig heeft, gaat het meer om de klank van het woord en de manier waarop hij het zegt dan om het feit dat hij een lepel nodig heeft. De ondertiteling (“Lepel…”) maakt echter dat de kijker gaat zitten wachten tot die lepel in beeld komt. Die verwachting maakt de scène saaier, helemaal omdat de lepel nooit komt: Blake wordt afgeleid door een vliegje.

Deze verschuiving van expressief naar informerend kan echter ook andersom werken. In een ondertitelde versie luisteren we niet naar een dialoog om te horen wát er gezegd wordt; die informatie halen we (bewust of onbewust) al uit de ondertitels. We luisteren om te horen hóe het gezegd wordt, en wat dit zegt over de toestand van de personages. Hoewel ook hier dus de luisterervaring verandert, lijkt dit me in tegenstelling tot eerdergenoemde effecten een verrijking van de filmervaring. Zo hebben we als ondertitelland wellicht toch een reden om ons superieur te voelen aan nasynchroniseerders als Duitsland.