Filmmythes: Lumière en de trein

Cinematografisch Darwinisme

Beeld uit L’arrivée du train à La Ciotat met ’toevallige’ passanten. Links Marlene Koehler die haar filmende oom Louis Lumière aankijkt, rechts in geruite schoudermantel Joséphine Lumière, de moeder van Louis.

Waar komt toch het hardnekkige verhaal vandaan dat de eerste filmbeelden met angst en beven werden bekeken? De mythe over het ontstaan van de filmgeschiedenis ontrafeld.

‘Men had geschreeuwd, van opwinding en angst, bij het zien van die beelden van een trein die recht op de toeschouwers was afgereden.’ Dit citaat uit de Filmkrant van vorige maand is gebaseerd op het grootste misverstand uit de filmgeschiedenis: de mythe dat het ontstaan van de film, en het bekijken van de eerste filmbeelden niet minder dan een aardbeving teweegbracht.

Dana Linssen bespreekt in het artikel ‘Het schuim der dagen’ de huidige staat van de Europese cinema onder andere door naar zijn geschiedenis te kijken. En dan begin je natuurlijk bij het begin: de eerste filmvertoning in Parijs van de gebroeders Lumière.

De beroemdste film die hier vertoond werd is L’arrivée du train à La Ciotat, een vijftig seconden durende film over de aankomst van een trein. Die film wordt niet alleen beschouwd als het begin van de filmgeschiedenis, maar ook als een voorbeeld van hoe onvoorbereid het publiek op het nieuwe medium was. Men zou niet in staat zijn geweest om de filmbeelden van de werkelijkheid te onderscheiden, is de gangbare opvatting. Gezien het feit dat er toen al decennia lang een verwachting was van live ‘ver kijken’ (tele-visie) als extrapolatie van de telefoon is het onwaarschijnlijk dat het publiek onvoorbereid was op de mate van realiteit die de Lumières boden.

Paniek
De filmgeschiedenis neemt dus al direct een loopje met de werkelijkheid, want er bestaat helemaal geen grond voor die zogenaamde paniek die de toeschouwer zou hebben ervaren bij de aanblik van een cinematografische locomotief, zo stelt Martin Loiperdinger terecht vast in zijn artikel ‘Lumière’s Arrival of the Train: Cinema’s Founding Myth’ dat in 2004 verscheen in het wetenschappelijke filmtijdschrift The Moving Image.

Deze Duitse filmhistoricus is waarschijnlijk de eerste en enige die zich grondig heeft verdiept in de ontvangstgeschiedenis van L’arrivée. Volgens Loiperdinger wordt de anekdote over de eerste vertoning van L’arrivée gebruikt (en zelfs misbruikt) als voorbeeld om aan te tonen dat film al vanaf het begin over een sterke manipulatieve kracht beschikt. Zo langzamerhand heeft die anekdote de vorm aangenomen van niets minder dan de ontstaansmythe van het medium zelf, een getuigenis van de macht van de cinema over zijn toeschouwers.

De zoektocht van Loiperdinger naar bewijzen van het bestaan van de mythe begint met een poster van L’arrivée uit 1896. Daarop is al te zien dat in de promotie de nadruk lag op het feit dat de toeschouwer bewegend beeld te zien kreeg, namelijk een rijdende trein. De twee vrouwelijke toeschouwers die al kijkend naar de naderende trein zijn afgebeeld vertonen echter geen enkele vorm van angst of paniek.

Natuurlijk kent dit bewijs zijn beperkingen, daarom zet Loiperdinger zijn onderzoek voort. Hij concludeert dat er ook geen ooggetuigenverslagen bestaan of andere primaire bronnen zoals politierapporten die spreken van onrust onder de toeschouwers. Gezien de omstandigheden waarin de Lumières hun films vertoonden, had paniek onvermijdelijk geleid tot gewonden, wat pers en politie niet ontgaan zou zijn. In de kelder onder het Grand Café vond elk half uur een vertoning plaats in een ruimte van 12 bij 8 meter, met 150 zitplaatsen en 30 tot 40 staanplaatsen. Daarnaast was de Cinématographe Lumière vooral geschikt als appareil de salon, met een geprojecteerd beeld van slechts 2,4 bij 1,5 meter. Ook het ontbreken van kleur en geluid, het flikkeren van het beeld en het lawaai van de projector zullen niet hebben bijgedragen aan de in de mythe veronderstelde werkelijkheidsillusie.

Nostalgie
Als er van paniek geen sprake was, waarvan dan wel? Uit artikelen van journalisten die in de eerste helft van 1896 het eerste Lumière-filmprogramma zagen, blijkt volgens Loiperdinger dat men wel degelijk voorbereid was op wat men te zien kreeg. De nieuwsgierigheid werd vooral aangewakkerd door de mogelijkheid om bekende, alledaagse gebeurtenissen door de tussenkomst van nieuwe technologie op een andere manier te ervaren. De toenmalige toeschouwers wilden helemaal geen werkelijkheid op het scherm zien, maar afbeeldingen van de werkelijkheid, waar ze gedeeltelijk al bekend mee waren (het realisme van fotografie, bewegend beeld van bijvoorbeeld de Zoötroop).

Dezelfde bronnen geven een mogelijke (en gedeeltelijke) verklaring voor het ontstaan van de mythe: in een poging om het effect van bewegend beeld te beschrijven, werd er geschreven dat het ‘leek alsof’ de trein recht op de toeschouwer af kwam rijden.

De enige bron van een ooggetuige waarin melding wordt gemaakt van paniek wordt door deze persoon pas twintig jaar na dato, vervuld van nostalgie, opgeschreven. Toen was film al een populair medium, wat de behoefte aan het mystificeren van die eerste kennismaking alleen maar groter maakte. Juist deze behoefte, het bewijzen van de kracht en ook de vitaliteit van het medium, hebben de ware aard van de anekdote ruim een eeuw lang verhuld. Wat is immers het belang van iemand met een rotsvast geloof om te onderzoeken of de oorsprong van zijn geloof overeenkomt met de historische feiten? Het betreft hier een fundamenteel aspect van de menselijke aard: de wens is vader van de gedachte. De gangbare lezing van het begin van de geschiedenis van het medium film is gebaseerd op een hang naar romantiek in plaats van historische feiten. Het is een keuze voor een scheppingsverhaal en tegen toeval, tegen cinematografisch Darwinisme.