Film(kritiek) als ontmoeting
Op het eerste gezicht
De eerste keer dat ik de Franse filosoof Alain Badiou ontmoette was aan boord van een schip. Hij stond voor een lege zaal en ik zat in een bioscoopstoel. Een pleidooi voor de ontmoeting als uitweg uit de impasse in de filmkritiek.
Filmkritiek is belangrijker dan ooit, schrijft de New York Times-criticus A.O. Scott in zijn onlangs uitgekomen boek Better Living Through Criticism. En tegelijkertijd liet de recente fittie tussen fanboys en critici over Batman v. Superman volgens anderen zien dat filmkritiek er minder toe doet dan ooit. Wat is nu waar?
Allebei waarschijnlijk, volgens filmwetenschapper Matthias Frey die in een eveneens nieuw verschenen boek de “permanente crisis van de filmkritiek” in historisch kader bekijkt. Maar als crisis de default mode van de filmkritiek is, dan is er misschien iets anders aan de hand. Dan is niet de filmkritiek, en haar tanende belang, status of autoriteit het probleem, maar onze opvattingen over filmkritiek.
Overigens hoop ik dat ik het woord filmkritiek hier nu genoeg gebruikt heb. Want om erachter de komen wat er mis is met onze ideeën over filmkritiek wil ik een stapje terug gaan, naar de ontmoeting tussen film en oog, tussen film en hoofd, tussen film en hart. Omdat de ontmoeting tussen toeschouwer en film voorafgaat aan het moment van kritische reflectie. Eerst zijn er een film en een toeschouwer. Dan gebeurt er iets. Dus daarom gaat dit stuk over ons allemaal.
Fruitautomaten of filosofie
De eerste keer dat ik de Franse filosoof Alain Badiou ontmoette was aan boord van een schip. Hij stond voor een lege zaal en ik zat in een bioscoopstoel.
In een andere zaal.
Alain Badiou en ik waren niet in dezelfde tijd, noch in dezelfde ruimte. Hij zat in een film, ik zat in een filmzaal. Hij was 2D, ik 3D. Hij was virtueel, ik werkelijk. Al begon ook dat al te wankelen. Maar één ding was zeker: dit was een ontmoeting.
Al wist ik nog niet dat het Alain Badiou was. Anders dan de passagiers van de Costa Concordia in Jean-Luc Godards documentaire speelfilm Film socialisme, van wie de meesten niet eens wisten dat ze in een film meespeelden en die die avond zoals elke avond konden kiezen tussen een all you can eat-buffet, een rondje fruitautomaten of een door Godard ingelaste lezing van Badiou over Edmund Husserls essay over de oorsprong van de geometrie, had ik geen keuze. Ik zat in een bioscoopzaal naar Film socialisme (2010) van Jean-Luc Godard te kijken en kreeg Badiou er zonder waarschuwing bij. Ik moest later opzoeken wie hij was. En zijn optreden was weliswaar maar een kleine scène was in een lange rij van beelden aan boord van Godards Slagschip Europa dat (net als de Costa Concordia een paar maanden later in het echt) langzaam afstevende op zijn ondergang. Maar het maakte diepe indruk. Het was zo’n beeld dat beklijft. Waarom? Omdat het komisch was, die oude man in die verlaten nep-classicistische zaal. En omdat de ‘navajo’-ondertitels, door Godard pesterig aan de film toegevoegd, zijn toch al raadselachtige woorden nog cryptischer maakten. Een heel relaas teruggebracht tot: “Geometry as origin. Return to geometry. Ourselves partof geometry.” En omdat het een tragisch moment was: die fundamentele ontoereikendheid van alles. Film. Kunst. Filosofie. Het leven. Er zat een verwarrende symmetrie in die scène op het filmdoek, en de prikkelende toestand van verwarring waarin Film socialisme mij als toeschouwer bracht. Alles wat je erover wilde beweren bracht je in de positie van Badiou. Eenzaam en nutteloos. Of toch niet?
Is dat waar Godard en Badiou elkaar ontmoeten? Badiou is een van de toonaangevende hedendaagse filmfilosofen. De “ontmoeting” (rencontre/encounter) speelt in zijn filosofie een belangrijke rol. Volgens hem is een ontmoeting niet zomaar een gewone ervaring. Een ontmoeting is altijd het begin van iets. De ontmoeting bij Badiou kun je nog het beste vergelijken met liefde op het eerste gezicht. Dat plotselinge moment van verstandsverbijstering. Een moment van gevaar en geluk. Het lijkt erop dat Godard — de filmmaker van de tegenstelling — hier als matchmaker aan het werk was gegaan: hij wilde Badiou en de toeschouwer aan elkaar voorstellen.
Liefde
Film heeft veel overeenkomsten met liefde, zegt Badiou. Onder andere omdat film liefde oproept, erom roept, en het medium is wat het meest bedreven is in het laten zien van allerlei vormen van liefde. Het zijn allemaal betekenissen die je aan het begrip cinefilie zou kunnen toevoegen, die vorm van filmliefde die vaak als onvoorwaardelijk en daarom kritiekloos wordt gezien. Maar is dat eigenlijk zo? Liefde is voor Badiou een van de vier voorwaarden (of “waarheidsprocedures”) voor filosofie; naast kunst, wetenschap en politiek. Liefde is misschien wel de meest kritische en kritieke vorm van denken.
In zijn essay ‘In Praise of Love’ (2012) gaat Badiou verder in op hoe de ontmoeting ook een filosofisch moment kan zijn. Dat de ontmoeting er in de filosofie tot nu toe een beetje bekaaid vanaf kwam, komt volgens hem omdat de filosofie zich van het begin af aan op twee richtingen heeft georiënteerd: de rationalistische, gebaseerd op de ontwikkeling van de wetenschappen die ervan uitgaan dat er overal een verklaring voor is. En de empirische, die stelt dat alles te maken heeft met een of andere ervaring. De ontmoeting bevindt zich ergens tussen de logica van noodzakelijkheid en de logica van de ervaring, en is niet tot een van beide te reduceren, omdat er altijd een element van toeval in zit. En de filosofie, zo zegt hij, is niet zo dol op toeval.
Alleen al met deze omschrijving komen we heel dicht in de buurt van wat er gebeurt als je een film kijkt. Ook bij een film is niet alles te objectiveren, noch te begrijpen vanuit de subjectieve ervaring. Ook bij films moeten we, zoals Badiou zegt, accepteren dat er dingen gebeuren die niet alleen te berekenen en niet louter te ervaren zijn. Het wonder van de ontmoeting is, zegt hij “een paradoxaal samengaan tussen iets uiterlijks, iemand die je ontmoet, en iets innerlijks, de consequenties die je daar zelf uit moet trekken.” Er is dus sprake van een actief moment.
Misschien is dat het moment wat in de klassieke dramaturgie de catharsis heette, de loutering die de toeschouwer door kon maken door het mee-beleven van de emoties van de personages in een tragedie. Misschien is dat het moment dat Rancière beschrijft als hij het over de moderne “geëmancipeerde toeschouwer” heeft, die niet (meer) passief aanschouwt en ondergaat, maar zich actief tot deelnemer aan het artistieke proces maakt, het (onbegrijpelijke en onbestemde) probeert te doorgronden en toe te eigenen. De toeschouwer wordt zo als het ware medeplichtig aan de betekenis en de werking van het kunstwerk. Dat is het wow-moment waarop een film je hart opent, waarop je er iets van begint te vinden, een gevoel dat zich een weg naar andere gevoelens, naar woorden, naar beelden, naar associaties, naar zin en betekenis baant.
Zintuigen op scherp
Daarom is de ontmoeting nooit zonder risico. Als iets een ontmoeting is, een echte ontmoeting omdat de ontmoeting iets teweegbrengt wat je alledaagse leven overhoop dreigt te gooien, dan betekent dat altijd het begin van een mogelijk avontuur. De ontmoeting kent geen zekerheid over z’n afloop, er zijn geen garanties dat het aangenaam zal zijn, ondanks dat gevoel van aantrekkingskracht en onzekerheid, lichte spanning en alertheid, zintuigen op scherp, vlinders in je buik. En als je die onzekerheid probeert in te perken, dan vernietig je de ontmoeting. Maar als het goed gaat, dan geeft de ontmoeting gelegenheid voor gemeenschappelijke, gedeelde consequenties en innovaties.
Een ervaring kan heel goed passen bij de alledaagse routine, maar een ontmoeting is door z’n onvoorspelbare karakter het begin van iets anders — van het accepteren (of weigeren) dat er iets met je gebeurt.
Badiou gebruikt hierbij het voorbeeld van de amoureuze ontmoeting, waarbij het hele probleem erin ligt of je die liefde wel of niet moet verklaren — om een echte ontmoeting te zijn, vindt hij, moet de liefde verklaard worden, en daarmee geaccepteerd dat er iets is gebeurd. Daarin zou je de functie van de filmkritiek kunnen zien. In het openstaan voor de wereld van de film die zich aan je voorstelt. Een blik, een glimlach, een uitgestoken hand. En dan is het aan jou om te bepalen of je erop ingaat. En hoe dan een film zich verder voor je opent, nadat je hem welkom hebt geheten. Dat schuilt niet alleen in het beschrijven wat er met je gebeurt (empirisch), al begint het daar wel vaak mee, of het analyseren en oordelen (rationalistisch), al komt het daar wel vaak op neer, maar het verklaren. In de in het openbaar uitgesproken gelofte, die, toeval of niet, ook meteen het professionele gehalte van die activiteit aangeeft.
Pick-up artist
Voor Badiou is er niet heel veel verschil tussen het virtuele (met kunstwerken) en werkelijke falling in love. We kunnen geweldige ontmoetingen hebben met iets of iemand die afwezig is, in de vorm van onthouding of zelfs denkbeeldigheid. Elk bliksemse “getroffen worden” is een vorm van liefde. We kunnen liefde voelen die zelfs op grote afstand blijft bestaan. Hij noemt als voorbeeld klassieke liefdesparen als Heloïse en Abelard, of Tristan en Isolde, literaire mythen die echter aangeven dat er vele vormen van liefdestrouw zijn. En juist in de kunst kan je als toeschouwer een enorme loyaliteit voelen ten aanzien van het afwezige. Net zoals we een grote ontrouw kunnen hebben ten opzichte van het aanwezige overigens.
We leven in een tijd waarin ontmoetingen heel makkelijk zijn te realiseren, in het echte leven of in de kunst. Dankzij de mobiliteit van mensen en informatie lijkt alles op ieder moment voor iedereen beschikbaar. Maar volgens Badiou komt die vergroting van ons blikveld met de prijs voor het verlies van de intensiteit. Ontmoetingen dreigen consumptief te worden, overgeleverd aan de markt.
In dat licht is het de moeite waard om nog even stil te staan bij hoe hij bijvoorbeeld de pick-up artist beschrijft als iemand die er bedreven in is om de aandacht op zich te vestigen, te erotiseren, en het object van iemands affectie te worden. Je zou veel van de commerciële films van die meesterverleiders kunnen noemen. Ze weten precies hoe ze ons moeten versieren, maar blijven zelf buiten schot, waardoor ze het hart breken van de toeschouwer die niet alleen maar uit is op een spectaculair moment. En misschien ook wel op termijn van de toeschouwer die denkt tevreden te zijn met kortstondig genot trouwens.
In de ontmoeting is er geen hiërarchie maar gelijkwaardigheid, tussen film en toeschouwer, en tussen beschouwer en toekomstige toeschouwer. En als dat eerste moment van betovering voorbij is, kan de echte liefde beginnen. Opnieuw beginnen. Het zaallicht gaat uit. Het eerste licht valt op het filmdoek. En het ontmoet je ogen. Herkent je blik. Je bent niet meer alleen.