Filmacademie reageert op kritiek

‘Filmacademie werkt wél aan artistieke ontwikkeling’

Nocturne

Vorige maand schreef Karin Wolfs over de heersende bestuurs-cultuur in de filmsector, waarbij ze onder meer de rol van de Neder-landse Filmacademie onder de loep nam. Filmacademie-directeur Bart Römer reageert en noemt de kritiek ‘feitelijk onjuist, schandelijk en kwalijk’.

In het meinummer van de Filmkrant probeert Karin Wolfs een antwoord te geven op de vraag: ‘Wat is er loos dat Nederlandse filmmakers zo weinig trots zijn op hun eigen werk?’ Dit naar aanleiding van een enquête onder bijna driehonderd acteurs, scenaristen en regisseurs. In haar zoektocht naar een antwoord schrijft Wolfs ook over de rol van de Nederlandse Filmacademie in de huidige situatie. Een situatie waarin Nederlandse films door een ruime meerderheid van respondenten worden getypeerd als: ‘van onvoldoende tot gemiddelde culturele betekenis’. Ze noemen de kwaliteit van Nederlandse speelfilms ‘doorgaans middelmatig’ en stellen ‘dat internationaal gezien de Nederlandse film achterloopt’.

Het artikel van Wolfs toont dat zij veel compassie heeft met de kwaliteit en de artistieke waarde van de Nederlandse speelfilm, een pleidooi dat door de Filmacademie volledig wordt onderschreven. Helaas blinkt het artikel niet uit in accuratesse. Ik zie me daarom ge-noodzaakt enige kanttekeningen en nuances aan te brengen.

Markt- en rendementsdenken
Wolfs verwijst naar het essay Groter denken, kleiner doen van Herman Tjeenk Willink, waarin het onder meer gaat over doorgeschoten markt- en rendementsdenken. In hoe ze hierover schrijft, suggereert Wolfs dat het er bij de Filmacademie ook zo voorstaat. Wie het beleidsplan 2016-2020 van de Filmacademie leest, ziet dat dit een valse suggestie is. 

De Filmacademie is een kunstvakopleiding waar ambacht én artisticiteit voorop staan. Wie zich verdiept in de Filmacademie, binnenkomt en kijkt en luistert, ziet zelf dat markt- en rendementsdenken niet centraal staat in ons onderwijs, anders dan dat we het belangrijk vinden dat studenten ook vaardigheden ontwikkelen om zich in hun beroepsgroep dan wel beroepsveld als zelfstandig filmprofessional staande te houden. Uiteraard vraagt dat tijd en aandacht.

Curriculum
‘De insteek van het traject dat aan de basis lag van het nieuwe curriculum, was bedrijfsmatig, gericht op het in kaart brengen van technische ontwikkelingen, nieuwe businessmodellen en trends waarop zou moeten worden ingespeeld’, schrijft Wolfs.

Het in kaart brengen van de actuele stand van zaken binnen het beroepsveld is voor een kunstvakopleiding een volkomen legitieme en verstandige zaak bij het ontwikkelen van ideeën en gedachten over het onderwijs. Wij onderwijzen in principe dat wat het beroepsveld nodig heeft, maar beperken ons daartoe niet. We volgen het beroepsveld niet alleen, maar lopen daar ook zo verantwoord mogelijk op vooruit. Een belangrijk onderdeel van de voortdurende onderwijsontwikkeling bij de Filmacademie.

Als remedies worden genoemd: ‘meer inhoudelijke scholing (filosofie, sociologie en psychologie werden genoemd) en veel meer ruimte voor experiment.’ Als Wolfs de moeite had genomen om het gesprek met de Filmacademie aan te gaan, had ze kunnen constateren dat deze inhoudelijke scholing nu al onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma en dat we die zelfs proberen uit te bouwen. Bovendien is de individuele artistieke ontwikkeling van de student meer in de centrale focus van het onderwijs gebracht.

Kwalijk
‘Toen op 28 juni 2018 in Eye het concept-opleidingsprofiel ter bekrachtiging werd voorgelegd aan vertegenwoordigers van filmmakersorganisaties, stond daarin al vermeld dat het die dag was gevalideerd. Niettemin stond die bijeenkomst in het teken van de makers, die opnieuw vroegen om het opleiden van autonome verhalenvertellers centraal te stellen: kritische geesten met een eigen stem, aangezien het voorgelegde profiel daar te weinig op inzette.’

Wolfs suggereert hier een vooringenomen standpunt en dat is feitelijk onjuist en als suggestie echt kwalijk te noemen. Bij de Filmacademie staat ‘verhalen vertellen vanuit een persoonlijk perspectief’ wel degelijk centraal. Nogmaals verwijs ik naar het beleidsplan van de Filmacademie. En ook in de praktijk staat het centraal. Het is niet alleen maar papier.

‘Een pleidooi om de door het leenstelsel veroorzaakte problematische verjonging van studenten tegen te gaan (…), stuitte op de vaststelling dat daar geen oor voor te vinden zou zijn in Den Haag. Hoewel er met de mond werd beleden dat er oog en oor was voor de opgeworpen fundamentele problematiek, werden alle verzoeken daar iets elementairs over in het profiel op te nemen bij hoog en bij laag van de hand gewezen onder verwijzing naar de beperkingen van de huidige onderwijspraktijk.’

Het eerste gedeelte van dit citaat is feitelijk waar, wat niet wil zeggen dat het geen gespreksonderwerp is tijdens de gesprekken met de overheid. Dit onderwerp heb ik zelf meermalen ingebracht. Een opleidingsprofiel is evenwel niet de plek waar je dit soort overtuigingen of meningen kwijt kunt. Een opleidingsprofiel is een zeer noodzakelijk functioneel onderwijs-technisch document.

Schandelijk
Binnen de Filmacademie bestaat er geen kloof tussen beleidsmakers en de mensen waar het beleid betrekking op heeft, zoals Wolfs suggereert. Het beleid maken is een gezamenlijk, complex proces, waarvoor bij de Filmacademie een zeer breed draagvlak bestaat. Alles wat wij doen – zowel vanuit het onderwijs als vanuit de aansturing – valt direct te herleiden tot het eerdergenoemde, unaniem geaccordeerde beleidsdocument.

‘Verdeel- en heerstactieken toepassen in plaats van vertrouwen en verbondenheid te creëren.’

Het suggereren van doelbewuste tactieken zoals Wolfs die hier verwoordt, zijn schandelijk en beschadigend. Een uitspraak die doet denken aan complotdenken en die in de context van deze discussie volkomen misplaatst en zelfs ridicuul is. In elk geval ten aanzien van de Nederlandse Filmacademie. Feitelijk onjuist en niet aangetoond.

Bevlogen? Graag zelfs
‘Hoeveel groter moet de onvrede nog worden voor de bestuurders er oor voor hebben? Wachten ze tot over vijf jaar in de volgende enquête honderd procent van de makers het probleem onderschrijft?’

Dat er onvrede bestaat over zaken als artistieke kwaliteit, importantie en urgentie met betrekking tot de Nederlandse film, weet iedereen in de filmsector. Daarbuiten is het ook niet bepaald een goed bewaard geheim. Het filmmakerssymposium van afgelopen februari heeft dat zelf opnieuw uitvoerig aangekaart.

Hoe dat vraagstuk valt op te lossen, daar zijn de meningen over verdeeld. Prima. Laten we daarover dus vooral met elkaar in gesprek blijven. En laten we als sector blijven proberen met één stem te spreken met die personen, instanties en overheden die er (voor de culturele sector in het algemeen en de filmsector in het bijzonder) echt toe doen. Bevlogen journalistiek kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Graag zelfs. Maar wel op niveau, met hoor en wederhoor en vooral feitelijk juist. 

Bart Römer is directeur van de Nederlandse Filmacademie  


Weerwoord

Mijn artikel in het meinummer gaat niet over het beleidsplan van de Filmacademie, noch over het interne functioneren van de Film-academie, zoals Bart Römer hiernaast stelt. Wel over hoe openbare instellingen als de Filmacademie zich tot het werkveld verhouden. De totstandkoming van het nieuwe curriculum is als voorbeeld genomen voor hoe de analyse van Herman Tjeenk Willink in Groter denken, kleiner doen in de filmwereld resoneert.

Op papier doet de Academie inderdaad van alles wat. Dat maakt het nieuwe opleidingsprofiel ongrijpbaar, omdat pas in de praktische uitwerking van dat profiel zal blijken waar de accenten liggen. Precies daarom was de bijeenkomst in Eye vorig jaar zo interessant, omdat daar bleek waartoe de Academie de facto wel en niet bereid was. De roep van de makers om een meer inhoudelijk profiel te creëren werd niet gehonoreerd. 

Veel van wat Bart Römer in zijn weerlegging aanhaalt, is mij bekend en trek ik niet in twijfel. Het gaat om de mate waarin. Mijn artikel pleit voor een andere, veel meer inhoudelijk vormende koers, die de onvrede onder makers over een gebrek aan kwaliteit honoreert. Het artikel nodigt uit om na te denken over hoe al die zogenaamd ‘vaststaande kaders’ kunnen worden doorbroken. De Academie zou bijvoorbeeld samen met andere partijen uit het onderwijs of de filmsector een bredere lobby op gang kunnen brengen om te proberen de impasse te doorbreken.

Het is jammer dat Römer de ruimte voor repliek niet gebruikt om een inhoudelijke discussie aan te gaan. In plaats daarvan stelt hij dat de journalist het gesprek moet aangaan – terwijl dat nou juist het doel van mijn artikel was. Hij reageert afwisselend met doen alsof het geconstateerde probleem a) niet bestaat, b) al is opgelost of c) een openbare discussie daarover onwenselijk is. Bovendien combineert hij dat met een aanval op de persoon; een gang van zaken die, zoals het artikel al stelt, steevast wordt gebruikt om een inhoudelijke reactie te vermijden.

Waar het om gaat is dat er onvoldoende naar makers wordt geluisterd. Die vinden dat er veel meer op vormende scholing moet worden ingezet om de kwaliteit van Nederlandse films te verbeteren. Als beleidsmakers in navolging van de makers in de enquête de hand ook eens in eigen boezem zouden durven steken, zou dat de discussie een stuk verder kunnen helpen. 

Karin Wolfs