Film noir in Eye

Waar we bij film noir steeds overheen kijken

The Night of the Hunter

Van 1 juli tot 25 augustus duikt Eye Filmmuseum in een duister genre dat al generaties lang fascineert. Adrian Martin roept op vooral de rafelranden van het genre niet te vergeten.

“Filmcultuur raakte verslaafd aan film noir zoals de Papoea’s verslaafd raakten aan de Cargocult.” Dat heerlijk chagrijnige commentaar van Jean-Pierre Gorin vangt iets wat heel waar is aan dit vreemde, vluchtige en toch alomtegenwoordige filmgenre.

Laten we ons even herinneren wat deze historische verwijzing betekent: verschillende oorspronkelijke culturen van Melanesië veranderden door de twee wereldoorlogen en het plotselinge verschijnen van soldaten die hen belangrijke spullen (cargo) kwamen brengen. Na het even plotselinge vertrek van het leger begonnen sommige bewoners rituelen uit te voeren in de hoop de terugkeer van die waardevolle beloningen aan te moedigen.

Film noir is ook iets waarvan we ooit een glimp opvingen, dat toen weer verdween en dat we vervolgens nostalgisch opnieuw tot leven willen brengen. We vinden film noir opnieuw uit als een mythe, een beeld, een ideaal—net als die andere klassieke Amerikaanse genres, de western en de screwball-komedie. Maar om de zaken nog wat ingewikkelder te maken: sommige critici zweren blind dat (anders dan die twee andere genres) film noir nooit bestaan heeft. Dat niemand anno 1945 in Hollywood rondliep en riep: “Ik heb net een fantastische noir gezien!” of “ik begin volgende week een nieuwe noir te filmen!”.

In werkelijkheid kreeg film noir deze verzamelnaam nadat die films al lang verschenen waren—van critici en geobsedeerde fans. Het was een retrospectief proces dat in de late jaren zestig begon. Dat in de geesten van een gretig publiek vorm kreeg via de golf van neo-noir films in de jaren zeventig, in films variërend van Klute (1971) tot uitbundige tv-commercials voor parfum. Cue het licht dat door de luxaflex valt, de sexy saxofoon op de soundtrack, de mannen in trenchcoats, de blonde femmes fatales en de gietende regen!

Aan de andere kant bestaat de periode van de klassieke film noir natuurlijk wél (meestal gedateerd als lopend van1942 tot 1958) en de film lijken qua stijl ook echt op elkaar: het heeft een duidelijke look (geleend van het Duits expressionisme), terugkerende thema’s (mysterieuze, labyrintische criminele netwerken), een bedrukte stemming (fatalisme), karakteristieke sterren (Humphrey Bogart, Ava Gardner, Robert Mitchum, Rita Hayworth)… wat hebben we nog meer nodig?

En toch hoef je maar even naar een van de teksten te kijken die het fundament legden van het genre—zoals A Panorama of American Film Noir (1955) by Raymond Borde & Étienne Chaumeton—en je ziet dat noir, in z’n binnenste, een mengelmoes is van modi en invloeden: zij noemen als belangrijkste bronnen niet alleen gouwe ouwen als ‘literatuur en psycho-analyse’ en gangsterfilms, maar ook ‘horrorfilms en cartoons’! Eigenlijk stroomt alles wel film noir in, zelfs in die klassieke periode. Van melodrama (Caught, 1949) en southern gothic (The Night of the Hunter, 1955) tot de western (Bad Day at Black Rock, 1955) en psychologisch kamerspel (In a Lonely Place, 1950).

We hebben nu een nieuwe kans om de verleidelijke randen van deze fantoomstijl te verkennen, de punten waar het genre oplost in ongewone, hybride vormen. De essentie van film noir zal mensen altijd nieuwsgierig blijven maken, zoals het programma van Eye Filmmuseum goed laat zien—maar de minder bekende periferie is net zo intrigerend. Hier een paar om naar uit te kijken:

Surreëel sadisme
In A Panorama vieren Borde & Chaumeton iets wat vandaag de dag politiek incorrect lijkt (hoera!): ‘een ongekende hoeveelheid lijden en wreedheden’. Ze zijn gek op vervormde en obese lijven, de gemene verwondingen door zuur, de snijwonden van het scheermes… niet op een spectaculaire, pre-Tarantino-manier, maar omdat het allemaal zo poëtisch is. Denk aan het motto van de surrealisten: ‘Schoonheid zal krampachtig zijn, of helemaal niet’- en noir kan ons de weg terug laten zien naar die schitterende krampen. Een paar bijzonder perverse voorbeelden: The Prowler (1951), The Big Heat (1953), House of Bamboo (1955) en, in neo-noir modus, Basic Instinct (1992).

Het alledaagse
Een aantrekkelijk, minder opvallend aspect van noir, zeker in de Franse variant (zie Pepe le Moko (1937), Du Rififi chez les hommes (1955) en Ascenseur pour l’échafaud (1958)) is de nadruk op alledaagse klusjes en routines—zelfs diefstal is uiteindelijk gewoon werk!

De alledaagse stad
Er zijn veel goede boeken over dit genre maar mijn favoriet is Edward Dimendbergs Film Noir and the Spaces of Modernity (Harvard University Press, 2004). Het spoort je aan om nu eens niet te kijken naar Blakeiaanse visies van de industriële metropool als de hel. Richt je in plaats daarvan op het alledaagse: het veranderende urbane (en suburbane) landschap van wegen, snelwegen, benzinestations, wegrestaurants, verkeersborden—allemaal signalen van de uitdijende stad in het angstige atoomtijdperk. Zie Ida Lupino’s The Hitch-Hiker (1953) voor een klassiek voorbeeld en Michael Manns Collateral (2004) voor een update naar het tijdperk van digitale surveillance.

Elliptisch minimalisme
Hoeveel kun je uit een plot wegsnijden voordat alle logica verdwijnt? Hoe meer afgezwakt en raadselachtig sommige klassieke noirs zijn, hoe hallucinanter en droomachtiger ze worden. Zie—voor de eerste of de honderdste keer!—Laura (1944), The Killers (1946), Criss Cross (1949), The Big Sleep (1946), Gilda (1946), Night and the City (1950), Gun Crazy (1950), …


Film Noir. The Dark Side of Hollywood, 1 juli – 25 augustus | Eye Filmmuseum, Amsterdam

Vertaling: Ronald Rovers. English version available here.