Cinema onder vuur: Argentinië

Over de staat van de Argentijnse cinema

La flor

Welke krachten bedreigen de vrijheid van filmmakers? Filmkrant verzamelt in een serie internationale bijdragen hoe politieke en economische krachten inwerken op de nationale filmproductie en filmcultuur. Als eerste land: Argentinië.

“Ik zeg tegen medewerkers van het instituut: als je je misdraagt, kijk je verplicht honderd Argentijnse films die door minder dan duizend mensen zijn gezien. Een geweldige marteling.” De man die de Argentijnse cinema deze ‘lof’ toezwaait is Carlos Pirovano, de huidige directeur van het Nationaal Instituut voor Cinema en de Audiovisuele Kunsten (INCAA).

Argentinië gaat door koortsachtige tijden. Je moet voortdurend een paar stappen terugzetten om niet door de waanzin te worden meegesleurd vanwege de dagelijkse verontwaardiging (of schaamte) die figuren als Pirovano opwekken. Om geestelijk gezond te blijven, moeten we proberen alles met een beetje humor te bekijken – José Martínez Suárez of Rodolfo Kuhn hadden een fantastische film kunnen maken van het spektakel dat Argentinië is geworden.

Maar serieus nu. In de presidentsverkiezingen van 2023, die een eind maakten aan vier jaar mislukt progressief bestuur dat de armoede vergrootte en de inflatie opdreef, kozen mensen voor het nieuwste en meest radicale gerecht op het politieke menu: Javier Milei en z’n libertaire anarchokapitalistische La Libertad Avanza (Vrijheid Gaat Vooruit).

De nieuwe regering kwam aan de macht met een vastomlijnde doelstelling en esthetiek: de dolle vernielers van de status quo worden. “Ik ben de rat in het systeem, degene die de staat van binnenuit vernietigt”, zei Milei in een interview met Amerikaanse media. Toch blijkt na een jaar landbestuur dat we in de praktijk gewoon te maken hebben met een rechtse neoliberale regering als alle andere, met de bekende doelen: om vriendelijke betrekkingen met het IMF en andere internationale financiële spelers te creëren, zoveel mogelijk publieke instellingen ontmantelen en plunderen om ze dan te privatiseren en aan vrienden te verkopen, en een media- en cultuurstrijd te voeren zodat het uitkleden van de staat en het verloochenen van elk nationaal ideaal niet alleen geaccepteerd, maar zelfs verlangd worden door de meerderheid van het volk.

In die context noemde producent Pablo Chernov het INCAA recent een “duister object van verlangen” (vrij naar Buñuels Cet obscur objet du désir). De verkiezingsbelofte om het INCAA dicht te gooien, veranderde nadat de vrijheidspartij aan de macht kwam in een agressief snijden in het budget. Zodat de Argentijnse film nog wel in leven blijft, maar aan de beademing. Chernov concludeert over het lot van INCAA: “De macht lijkt te zeggen: breng hem levend voor me. Want als hij wordt gedood, wie moeten we dan haten?” Een voorbeeld van die vampierachtige relatie tussen de staat en cinema is INCAA’s vlaggenschip: het filmfestival van Mar del Plata.

Connaisseurs
Een korte chronologie van beklagenswaardige gebeurtenissen. In april verklaarde de burgemeester van Mar del Plata dat hij niet zou toestaan dat het festival werd afgelast maar dat het zijn ambitie was om er een internationaal Netflix- of HBO-filmfestival van te maken. In juni maakte INCAA bekend dat het voor het eerst in z’n bestaan geld ging vragen aan Argentijnse films die op het festival vertoond wilden worden. In juli legde festivalpresident Fernando Juan Lima zijn functie neer. Een paar dagen later schrapte Milei’s regering de verplichting om Argentijnse films in commerciële bioscopen te vertonen en bezuinigde ingrijpend op het budget van INCAA. Begin augustus, nadat een groot deel van het team door de bezuinigingen moest vertrekken, nam artistiek directeur Pablo Conde ontslag. Een paar dagen later werd bekend dat twee nieuwe artistiek directeuren zouden aantreden: Jorge Stamadianos en Gabriel Lerman, twee mannen die in Hollywood ervaring opdeden in televisie en journalistiek en naar eigen zeggen nog nooit een stap op het festival van Mar del Plata hadden gezet. In een paar maanden waren het INCAA en het belangrijkste filmfestival van Argentinië politiek en artistiek compleet van richting veranderd.

Na een doffe en zielloze festivaleditie die voor het eerst in jaren meer lege dan volle zalen kende, verklaarde Lerman in een interview dat er “vanuit Los Angeles gezien altijd maar weinig Argentijnse cinema was die voor het buitenland interessant was”. Dat de Argentijnse cinema in de afgelopen decennia in de internationale kritiek en het festivalcircuit de hemel in werd geprezen lijkt triviaal voor deze nieuwe directeur. In hetzelfde interview zei Lerman: “Cinema voor connaisseurs hoort op een festival, net als experimentele cinema, maar grootschalig kan dat niet zijn. In een theater voor duizend bezoekers kijk je een film die de meerderheid waardeert, niet alleen maar een klein groepje.” Dat een festival voor een paar dagen bewerkstelligt dat films waarvan een kleine groep mensen geniet juist ook door de meerderheid kunnen worden gezien, is een concept dat de nieuwe festivalleiding blijkbaar ontgaat.

Offensief
Voorlopige diagnose: de Argentijnse cinema is van zijn belang en context ontdaan, berooid en overgeleverd aan Gods genade door het instituut dat juist zijn gezondheid zou moeten bewaken. De Argentijnse filmgemeenschap begint daarop te reageren. Afgelopen november werd een nationale bijeenkomst onder de naam Contracampo belegd in een theater nabij de officiële locaties van Mar del Plata IFF.

Georganiseerd door een groepje regisseurs, producenten, critici en filmwerkers met als doel de confrontatie aan te gaan met de “planmatige vernietiging” van INCAA door de nieuwe bestuurders, werden meer dan dertig hedendaagse films uit alle windstreken van het land vertoond (van makers als Celina Murga, Martín Rejtman, Mariano Llinás, Raúl Perrone en Rodrigo Moreno, naast opkomende regisseurs), wat een panorama opleverde van verschillende productiemodellen en stijlen. In openbare groepsgesprekken werd zelfkritisch gedebatteerd en werd de confrontatie niet geschuwd. Uit alles blijkt dat zich in audiovisuele sector vanuit meerdere fronten een offensief tegen de overheid aan het vormen is.

Draagvlak
Maar niet al het kwaad is op het conto van de overheid te schuiven; de crisis van de Argentijnse cinema kent diepe wortels. In een recent interview met twee van de belangrijkste Argentijnse politieke journalisten moest regisseur Mariano Llinás uitleggen dat hij een (toch behoorlijk bekende) veertien uur durende film had gemaakt. Geen van zijn verbijsterde gesprekspartners had La flor (2018) gezien, één had er zelfs nooit van gehoord.

Je zou kunnen zeggen: slechte journalisten. Maar deze uitwisseling toont misschien ook aan dat cinema (de Argentijnse in het bijzonder) draagvlak in het culturele domein van het land heeft verloren – waarmee ik niet nostalgisch terug wil blikken op de tijd dat mijn oma, een proletariër, in haar lokale filmtheater net zo goed de laatste Fellini of Hollywood-western als een komedie van Fernando Ayala ging zien. Het belang van de Argentijnse cinema in het collectieve bewustzijn kan daar tegenwoordig niet bij in de buurt komen: het heeft geen plek in de massamedia en er is bovendien amper toegang tot Argentijnse films.

Sinds het begin van deze eeuw is (of was) Argentinië een land met een rijkdom aan films die erbarmelijk gedistribueerd en summier vertoond worden. Het is duidelijk dat het publiek rondom de cinefiele niche en de mainstream van de Argentijnse cinema twee bubbels zijn die steeds verder van elkaar wegdrijven. Aan strijdfronten geen gebrek, maar de Argentijnse filmgemeenschap moet de stilste en wellicht belangrijkste strijd niet vergeten: de opvoeding van het publiek.

De aanhoudende politieke strijd voor een nieuw INCAA dat de rijkdom van de Argentijnse cinema niet de rug toekeert, is als een marathon die dag in dag uit onze inzet vereist. Daarbij is het cruciaal dat we blijven werken aan initiatieven zoals Contracampo en de consolidatie van regionale festivals en filmclubs – allemaal activiteiten die op niets anders gericht zijn dan cinema aan de man te brengen. De connectie tussen het publiek en de Argentijnse film mag niet verbroken worden. We kunnen opnieuw honderden films per jaar produceren, een gezonde industrie met voldoende werk cultiveren, prijzen winnen op de meest gerenommeerde festivals en lof ontvangen van critici die schrijven voor prestigieuze bladen over de hele wereld. Maar wat levert dat op, als er uiteindelijk geen publiek is dat zijn eigen cinema, zijn eigen beelden, weet te (h)erkennen? Wat men niet kent, kan men ook niet verlangen. 

Vertaling: Ronald Rovers