Bruce Lee vijftig jaar dood

Vernieuwer, filosoof, vechter en o ja, filmster

Enter the Dragon

Zijn reputatie is vele malen groter dan zijn oeuvre, dat bestaat uit slechts vierenhalve film, waarvan er hooguit twee het stempel ‘klassieker’ verdienen. Hoe werd Bruce Lee dan toch zo beroemd en wat is zijn nalatenschap?

Woedend was Lo Wei, regisseur van The Big Boss (1971), toen Bruce Lee weigerde meer dan drie klappen uit te delen. Dit was geen kungfu! Waar waren de zwaaiende armen, de sprongen door de lucht? “Niemand overleeft meer dan drie van mijn trappen”, antwoordde Lee. Meer doen was niet nodig en ook niet realistisch. Producent Raymond Chow werd ingevlogen om het conflict op te lossen, bekeek het filmmateriaal en zei: “Do it Bruce’s way.

Vanaf zijn vroegste jaren deed Bruce Lee alles op zijn eigen manier. Hij groeide uit tot een wereldster. Zijn zwiepende nunchaku’s, de hoge gilletjes, dat belachelijk perfect gespierde lichaam en die gele jumpsuit: iedereen van een zekere leeftijd kent ze. Maar wie kijkt nog naar zijn films, behalve een handvol vechtsportfanaten en kungfu-filmfans?

Bruce Lee is zo iconisch dat zijn persona zijn films overstijgt. Zijn oeuvre is klein en, als we eerlijk zijn, wisselvallig. Maar zijn leven, martial arts en persoonlijke filosofie zijn groots en vormen een blijvende inspiratiebron, ook voor mensen die niets hebben met kungfu.

Altijd in beweging
Bruce Lee werd geboren in San Francisco op 27 november 1940, in het uur én het jaar van de draak. Een verpleger gaf hem een (verplichte) westerse naam, zijn familie noemde hem ‘kleine draak’. Bruce groeide op met een Chinese, boeddhistische vader en een katholieke, Europees-Chinese moeder. Tot aan zijn vroegtijdige dood in 1973, slechts 32 jaar oud, leefde hij tussen die twee werelden. Rusteloos, gedreven, altijd in beweging, zichzelf verbeterend, op zoek naar vernieuwing en bevrijding.

Zijn vader was een bekend theateracteur en zo belandde Bruce als kind al op filmsets. Hij speelde in tientallen films in Hongkong, vaak als bijdehand straatschoffie. Zijn intensiteit en charisma waren al zichtbaar. Nog meer dan van optreden hield hij van vechten. Als tiener trainde hij wing chun, de compacte stijl binnen de brede wereld van kungfu, in de leer bij sifu Ip Man (recent vereeuwigd door Donnie Yen).

Regelmatig vocht hij op straat – hij wilde altijd winnen, ook van foute types. Daarom stuurde zijn moeder hem op zijn achttiende naar het veilige en saaie Seattle. Opeens stond hij borden te wassen in een Chinees restaurant, terug bij af. Een broodnodige les in nederigheid voor de zelfgekroonde kampioen en filmster.

Maar er was nu ook tijd om aan zijn eigen stijl te werken. Bruce leerde boksen en American Football, bestudeerde de menselijke anatomie, trainde zijn reflexen nog sneller, zijn kracht nog explosiever. Steeds zocht hij nieuwe technieken en oefeningen. En waar hij op school nooit het geduld had om te leren, stortte hij zich nu als hongerige student op de oosterse filosofie.

Boeddhisme, zen, taoïsme, yin en yang: hij nam alles tot zich en vertaalde het naar toegankelijke concepten. Deze deelde hij in demonstraties, interviews en publicaties met zo veel mogelijk mensen. Water werd zijn favoriete metafoor, niet alleen voor martial arts (een term die hij populariseerde) maar ook voor het leven. Zijn zonder vaste vorm, altijd in beweging, zacht maar onverwoestbaar: be water, my friend.

Vanuit deze levensfilosofie brak hij met wing chun en met het hele idee van een eigen vaste stijl of techniek. Inmiddels is het moeilijk voor te stellen, nu Mixed Martial Arts (MMA) een van de populairste vechtsporten is, maar destijds was dat revolutionair. Vooral de Chinese kungfu-wereld was zeer behoudend: sportscholen hielden vast aan hun eigen stijlen, die vaak waren gebaseerd op (soms verzonnen) eeuwenoude tradities.

Bruce Lee deed niet wat hoorde, maar wat werkte. ‘Having no way as way’ werd zijn methode, die hij jeet kun do noemde. Hij stelde zijn sportschool in Californië open voor iedereen. Van karatekampioen Chuck Norris tot filmlegende Steve McQueen, ze wilden allemaal les van de twintigjarige spraakwaterval.

Hard en effectief
We zitten pas in 1964, Bruce is twintig jaar oud en heeft al genoeg geleefd voor een volle biografie. Maar hij wilde verder en de volgende stap in het masterplan was logischerwijs Hollywood. Maar hij stuitte er op een muur van onbegrip en diepgeworteld racisme. Een Chinees in een bijrol kon nog net – die kreeg hij als hulpje Kato in spionnenserie The Green Hornet (1966-67) – maar Bruce Lee was niet gemaakt voor bijrollen. Zijn ego was net zo groot als zijn wilskracht en talent.

Dus keerde hij terug naar Hongkong, het hart van de Aziatische (vecht)filmindustrie. The Big Boss (1971), zijn debuut als hoofdrolspeler, was een verpletterend commercieel succes. Het verhaal was simpel – wraak, de motor van bijna alle kungfu-films. Maar de hedendaagse setting (drugsdealer gebruikt fabriek als dekmantel) was fris, echter dan al die historische kungfu-films vol paleizen en tempels.

Lee weigerde te vechten in de onrealistische stijl die bij de traditionele kungfu-film hoorde, met veel gezwaai van armen en mannen met zwaarden die door de lucht vliegen. Zijn klappen en trappen in The Big Boss zijn hard, agressief en effectief. Veel sneller ook dan die van alle acteurs om hem heen, die hij degradeert tot edelfiguranten. Tot grote frustratie dus van zijn regisseur, maar tot groot plezier van het publiek, dat extatisch reageerde op dit brute realisme.

Maar Lee deed meer dan stoten en trappen: zijn emotionele intensiteit was net zo rauw en authentiek. Gillend en krijsend neemt hij wraak op de gangsters die zijn vrienden hebben vermoord – kansloos zijn ze, de woede druipt van het doek. En omdat hij de eerste helft van de film zo zijn best deed ieder gevecht uit de weg te gaan, is de ontlading des te bevredigender.

Nog geen half jaar na The Big Boss ging Fist of Fury in première – een standaard kungfu-film rolde in 72 uur van de lopende band in filmfabriek Hongkong. Weer een wraakverhaal, maar met veel meer historische en psychologische lading. De film speelt zich af tijdens de Japanse bezetting van Shanghai in de jaren twintig. In een park staan borden met ‘verboden voor honden en Chinezen’. Als Japanse karateka de begrafenis van Lee’s sifu verstoren is wraak gerechtvaardigd – de eer van het land staat op het spel! In een van beste scènes uit de geschiedenis van de martial-artscinema stapt Bruce Lee in zijn eentje de dojo van de daders binnen en sloopt hij ze allemaal. Ooggetuigen beschreven hoe bioscoopzalen in Hongkong explodeerden. Als kers op de taart introduceert de film ook de iconische nunchaku’s, een nogal onzinnig wapen dat Lee populariseerde. Kijk vooral deze film als je nog nooit een Bruce Lee hebt gezien.

Wereldwijde superster
Zijn volgende film schreef en regisseerde Bruce Lee zelf. Helaas is het de slapste in zijn oeuvre. The Way of the Dragon (1972) eindigt iconisch in het Colosseum in Rome, met een gevecht tegen Chuck Norris, Lee’s vriend en sparringpartner in het echte leven. Maar het verhaal is voorspelbaar en de humor melig. Alleen als Bruce mag vechten komt de film tot leven.

Snel door dus maar naar zijn laatste en grootste film: Enter the Dragon (1973), een internationale coproductie met de Amerikaanse studio Warner, die geld rook. De film kent talloze iconische vechtscènes, heeft vaart en suspense, en bevat een paar mooie stille momenten waarop Bruce zijn levensfilosofie uiteen mag zetten – scènes waarvoor hij achter de schermen hard moest knokken.

Enter the Dragon werd in de zomer van 1973 een wereldwijde sensatie en maakte van Bruce Lee een internationale superster. Hier stond een trotse Aziatische man die iedere (witte) eindbaas verslaat, dodelijk als James Bond en welbespraakt als Muhammad Ali.

In zijn kielzog veroverden ook martial arts de wereld. Vechtfilms werden razend populair in de jaren zeventig en everybody was kung fu fighting: talloze nieuwe dojo’s openden hun deuren om een hongerig publiek nieuwe moves en bijbehorend zelfvertrouwen bij te brengen.

Te lang en te hard
Bruce Lee zou het zelf niet meer meemaken: op 20 juli 1973 stierf hij aan een hersenoedeem. Dat een van ’s werelds fitste mensen plotseling overleed ging er bij veel fans niet in en hysterische theorieën gingen (en gaan nog altijd) rond. Logischer dan die complotten is de verklaring dat Lee te lang te hard heeft gewerkt. Bruce Lee stierf aan wat hij (en hem) groot maakte: gung fu, Chinees voor ‘hard werken gedurende lange tijd’.

Hij liet heel wat meer achter dan een klein en wisselvallig oeuvre van viereneenhalve film (Game of Death uit 1975 bevat maar elf minuten met Lee, de rest is een gênante verkleedpartij met een B-acteur die zich met spiegelbril als de meester probeert te vermommen). Hij transformeerde de kungfu-film, populariseerde de term ‘martial arts’, maakte Aziatische filosofische concepten toegankelijk en spoorde miljoenen mensen aan zelf een dojo te bezoeken.

Hij drukte een blijvend stempel op de popcultuur, van het iconische gele pak dat Uma Thurman draagt in Kill Bill (2003) tot het legendarische hiphopalbum Enter the 36th Chamber van de Wu-Tang Clan. Zijn eigen films zijn maar een onderdeel van deze erfenis. Zijn charisma brandt nog steeds door het beeldscherm heen, ook vijftig jaar na zijn dood.