Focus: Surreal Cinema
Surrealistische tijden vragen om surrealistische films, moet men hebben gedacht bij Studio/K. Onder de titel ‘Surreal Cinema’ presenteert het filmtheater vier speelfilms en drie korte films uit de surrealistische schatkamer. Nu eens zonder David Lynch.
Zeg Un chien andalou en een beetje cinefiel krijgt een verwrongen gezicht en zegt ‘oog en scheermes’. De beruchte scène waarin een scheermes door een oog snijdt duurt in deze korte film (16 minuten) van Luis Buñuel en Salvador Dali maar een paar seconden, maar wie de beelden ziet, vergeet ze nooit meer. Grappig dat iedereen zich deze beelden Un chien andalou herinnert, want die zijn juist niet surrealistisch, maar ultrarealistisch: er snijdt daadwerkelijk een scheermes door een (koeien)oog. Toch stond Un chien andalou, dat met zijn associatieve beeldenreeks een nachtmerrie verbeeldt, in 1929 aan het begin van het filmsurrealisme. In die stroming is irrationaliteit het sleutelwoord. We denken dat we rationele wezens zijn, maar het surrealisme weet wel beter: we zijn impulsieve wezens die aan de lopende band irrationele beslissingen nemen. Wie een blik werpt in de beerput van de huidige wereldpolitiek kan de surrealisten alleen maar gelijk geven.
Un chien andalou is een van de vier korte films in het programma ‘Surreal Cinema’ in Studio/K. De film is te zien als voorfilm bij Tristana (1970), waarin sater Buñuel de perverse (seksuele) machtsverhouding tussen een oom en zijn nichtje met een eh, inderdaad, scheermes, fileert. En passant draait Buñuel het mes in zijn geliefde doelwitten religie en immorele elite. Oh, wat missen we Buñuel in deze tijd!
Een tweede koppeltje films is de voorfilm Meshes of the Afternoon (Maya Deren, 1943) en de speelfilm Zabriskie Point (Michelangelo Antonioni, 1970). Meshes of the Afternoon past met de verbeelding van een associatieve droom naadloos in het surrealisme, maar voor Zabriskie Point is dat de vraag. De film volgt een voor moord op een politieagent gezochte man, die in de woestijn een vrouw ontmoet die uit haar saaie reguliere bestaan wil vluchten. Zabriskie Point bevat schitterende landschapsbeelden (van cameraman Alfio Contini), lekkere psychedelische muziek (Pink Floyd, The Doors), maar voelt ook als het werk van een oudere man – Antonioni was 57 toen hij de film maakte – die hip wil doen. Antonioni’s blik op de radicale politieke en hippiebeweging van eind jaren zestig voelt als die van een buitenstaander die het allemaal net niet begrijpt.
Het derde koppeltje films is La jetée (Chris Marker, 1962) en The Fly (David Cronenberg, 1986). De klassieke fotoroman La jetée bestaat uit een reeks zwart-witfoto’s die de herinneringen van een man illustreren in een door een nucleaire oorlog verwoest Parijs. The Fly is met zijn verkenning van de grens tussen mens, dier en object vintage Cronenberg. In het scifidrama krijgt een wetenschapper na een mislukt teleportatie-experiment steeds meer kenmerken van een insect. Nu nog surrealistisch, maar ooit misschien niet meer.
Ongetwijfeld door de lengte van de film (161 minuten) vertoont Studio/K Enter the Void (2009), de hallucinerende tripfilm van Gaspar Noé, zonder voorfilm. Het verhaal is simpel: een drugsdealer wordt in Tokio door de politie doodgeschoten, maar zijn geest blijft ronddolen om zijn zus tegen duistere krachten te beschermen. ‘Het is Madurodam op paddo’s, een rondgang door Tokio op de schouder van Godzilla, en alle gekheid op een stokje’, schreef recensent Bart van der Put in het Parool. Of Buñuel en Dali dat surrealisme zouden noemen is een fijn discussiepunt voor na de film.
‘Surreal Cinema’, t/m 29 februari, Studio/K.