Sander Burger zag eindelijk Aguirre, der Zorn Gottes

'Dit gaat heel slecht aflopen'

Sander Burger. Foto: Geert Snoeijer

We hebben ze allemaal op ons To Do-lijstje staan: klassiekers waar je nooit aan toekwam. Regisseur Sander Burger zag eindelijk Aguirre, der Zorn Gottes (1972) van Werner Herzog.

Sander Burger is de regisseur van Olivier etc. (2006) en Hunting en zn. (2010), twee speelfilms die hij bedacht en maakte met het acteursduo Dragan Bakema en Maria Kraakman. Ook was hij de regieassistent van de verfilming van Koning van Katoren.

Daarnaast werkt Burger aan zijn nieuwe film In het huis van de dichter naar het boek van journalist Jan Brokken, over diens vriendschap met de uit de Sovjet-Unie gevluchte concertpianist Youri Egorov.

“Zes jaar geleden, op de begrafenis van Jan Heijs, die twee documentaires van mij had geproduceerd, werd de openingssequentie vertoond van Aguirre, der Zorn Gottes. Toen ik dat zag, dacht ik: ‘Wauw, die film wil ik wel helemáál zien!’ Het begint met een waanzinnig totaalshot van de Andes in Peru. Je ziet een Spaanse colonne in 1560 van een berghelling naar beneden zakken met een kanon. Dat zet meteen de sfeer van de hele film neer. Een gigantisch gebergte met een jungle en dan die poppetjes door zo’n modderspoor. Als je die bezeten kop van hoofdrolspeler Klaus Kinski onder die helm ziet en dat rare, brommende geluid hoort op het geluidsspoor weet je meteen: ‘Dit gaat heel slecht aflopen.’

Aguirre gaat over een Spaanse expeditie, op zoek naar El Dorado, die vast komt te zitten in de jungle. Er wordt een kleine groep vooruitgestuurd op een vlot, de rivier af. Aguirre slaat aan het muiten en schiet de expeditieleider neer, die nog heel lang en naar blijft leven. Als het voedsel opraakt, krijgt een edelman eten terwijl anderen verhongeren. Overal op de oevers zijn kannibalen en indianen, dus ze willen zeker niet aan land, maar gaandeweg wordt het aan boord zo naar dat het misschien bij de kannibalen wel beter is.

De dialogen zijn behoorlijk schaars en krom en er is nauwelijks karakterontwikkeling, maar visueel is de film verpletterend: hij ligt na een week nog vers op mijn netvlies. Dat is tegenwoordig heel wat, omdat je zo veel beelden ziet dat je vaak al snel niets meer van een film terug kunt halen. Films die één of tien jaar beklijven; dat zijn de meesterwerken.

Wat ik heel bijzonder vond, was de aftiteling van de film. Daarop staan maar dertig namen. Dat is bizar weinig. De aftiteling van een gemiddelde afstudeerfilm aan de Filmacademie is al drie keer zo lang! Herzog heeft de film zelf geproduceerd, voor 370 duizend dollar. Ter vergelijking: The Godfather, ook van 1972, had een budget van 6 miljoen, dus ook voor die tijd was het lowbudget. Herzog was dertig, net zo oud als toen ik mijn debuutfilm Olivier etc. maakte. Productioneel moet het ontzettend zwaar zijn geweest.

Het verhaal is volledig verzonnen, maar doet heel authentiek aan. Die onbevangen manier van filmmaken mis ik een beetje in Nederland. Terwijl je juist bij dat soort films de energie voelt waarmee ze zijn gemaakt. Rabat [2011] bijvoorbeeld, maar ook Olivier etc. is op die manier gemaakt. Herzog en zijn vrienden bouwden gewoon een vlot en zijn daarmee de rivier afgegaan. Ik zou zoiets heftigs ook heel graag met Dragan willen doen. Naar Nova Zembla varen bijvoorbeeld. Of is dat al gedaan?”