World Wide Angle (NL) – 30 maart 2016

Waarde

  • Datum 30-03-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

De Australische filmcriticus Adrian Martin kijkt naar opvallende discussies en tendensen rond filmmakers.

Door Adrian Martin

De laatste tijd ben ik weer in de vroege jaren negentig gedoken. Het is een intrigerende, veelal verafschuwde en vergeten periode in de geschiedenis van de populaire film. Een tussenperiode, na de enerverende kleine tiener- en horrorfilms van de jaren tachig, en voor twee ontwikkelingen later in de jaren negentig: de explosie van Tarantino & co. enerzijds en anderzijds de opkomst van wereldcinema uit Iran, Taiwan en elders, die eindelijk tot het cinefiele bewustzijn doordrong.
Om een beeld te geven: ik heb het over de main­stream films van regisseurs als Joel Schumacher, Adrian Lyne, Alan Parker en Phil Joanou; over films als Flatliners, Final Analysis en Oliver Stone’s The Doors; over het moment waarop Scorsese zich (volgens sommige kenners) ‘verlaagde’ tot het maken van de thriller Cape Fear. Gladde, listige, bedrieglijke films; ‘MTV-films’.
Er zijn weinig regisseurs die zo perfect in deze vergeten en verguisde periode van het commerciële filmmaken passen als John Badham. Een decennium na zijn high-tech tienerfilm WarGames (1983) en nog langer na zijn verrassende succes met Saturday Night Fever (1977) nam Badham het roer voor Point of No Return. Inmiddels weten we dat hij toen in de nadagen van zijn filmcarrière zat: vandaag de dag regisseert Badham afleveringen voor scifi- en fantasyseries als Constantine en Arrow, net als collega’s als Michael Schultz (net als Badham inmiddels ver in de zeventig), geroemd om Car Wash (1976) en Stephen Surjik, voor wie Wayne’s World 2 het hoogtepunt van zijn filmografie is.
Point of No Return is het soort film waarvan het cinefielen wordt afgeleerd ze goed te vinden. Hij zit vol hoogdravende stylistische stoerdoenerij, van John Woo geleende ‘coole’ scènes vol dood en verderf, en de soundtrack staat bol van de popklassiekers. Anders gezegd: de film biedt de complete vroege-jaren-negentig-ambiance. En om het nog erger te maken is het een berekenende remake van de Franse hit Nikita (1990), een film van Luc Besson, ook al zo’n regisseur die wordt verguisd door puristen van het kaliber Serge Daney. Kortom: een film van weinig tot geen waarde.
Maar voor mij is Point of No Return een film met een pijnlijke zeggingskracht, niet ondanks maar dankzij die plastic, kunstmatige, gladde uitstraling. De afwezigheid van een conventioneel ‘geloofwaardige’ psychologie maakt de verwarrende opeenvolging van gebeurtenissen op een nachtmerrieachtige manier des te intrigerender.
De film is een parabel over hoe vrouwelijke identiteit instabiel en onleefbaar wordt gemaakt in een beangstigende, patriarchale wereld. De drugsverslaafde crimineel Maggie (Bridget Fonda) wordt door een overheidsagent (Gabriel Byrne) gered van haar terdoodveroordeling, om prompt te worden getraind en tewerkgesteld als politiek huurmoordenaar — maar zonder het alibi van een duidelijke, coherentie ideologie. Maggie wordt getraind om tegelijkertijd te doden als een machine en te glimlachen als een dame. Mannen geven haar keer op keer moorddadig gemengde boodschappen, en geen vrouw kan voor haar de moederrol vervullen die ze zo nodig heeft. Elke tien minuten wordt Maggie op het scherm heruitgevonden als een nieuw persoon: kleding, kapsel, maniertjes, missie, levensstijl. Haar ‘innerlijke zelf’ verwordt tot een maagdelijke leegte van gebaren en uiterlijkheden die elkaar razendsnel afwisselen.
Vandaag de dag wordt veel gepleit om een strikt regime van waarde weer zijn plek te geven binnen de filmkritiek. We zijn het zat, zo lijkt het, om alleen over films te horen spreken als niets meer dan ‘interessante’ fenomenen, symptomen van de een of andere sociaal-­culturele trend. Waar blijft dan het benoemen en verdedigen van de kwaliteit van echt goede, waardevolle films?
Ik heb veel sympathie voor deze houding, maar wantrouw het pad dat we er onherroepelijk mee inslaan. Dat leidt eens te meer naar een hardere scheiding tussen de zogenaamde hoge en lage cultuur — tussen wat wordt geaccepteerd als kunst en wat wordt weggehoond als vulgair, spectaculair entertainment. In zo’n wereld zal een film als Badhams Point of No Return slechts voor een zeer zeldzame enkeling tot de ‘canon’ behoren.
Het is een opmerking, of tegenwerping, die ik vaak heb moeten incasseren: "Tuurlijk, Adrian, je kunt Pasolini’s Salò vergelijken met één of ander smerig reality-programma… maar zijn ze echt gelijkwaardig?" Wat ik écht waardevol vind, is juist het bestrijden en afleren van de reflex om telkens die tot conventie reducerende vraag te stellen.

Geschreven door