Thuiskijken – 30 mei 2018

  • Datum 30-05-2018
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Acht Stunden sind kein Tag

Acht Stunden sind kein Tag
Fassbinders working class heroes

Tussen twee van zijn mooiste melodrama’s, Händler der vier Jahreszeiten en Angst essen Seele auf, maakte Rainer Werner Fassbinder in 1972 voor de Duitse publieke zender WDR een radicaal optimistische ‘familieserie’, het wonderlijke portret van proletariërs Acht Stunden sind kein Tag.

Door Ivo De Kock

"Elke film van Rainer Werner Fassbinder is een groot moment van droefenis." Er valt iets te zeggen voor Botho Strauss’ uitspraak maar af en toe kregen we ook een andere Fassbinder te zien. Zoals in de eindelijk gerestaureerde en op Blu-ray uitgebrachte ‘familieserie’ Acht Stunden sind kein Tag gemaakt in opdracht van de Duitse zender WDR. Een vrolijke, grappige, optimistische en rebelse tv-reeks uit 1972 die moeiteloos de vergelijking met het iconisch werk van de Duitse theater- en filmregisseur doorstaat. Met deze kroniek van het dagelijkse leven van een Keulse arbeidersfamilie toont Fassbinder zich een meester in woord en beeld maar vooral ook een verteller gedreven door empathie voor zijn working class heroes en een drang naar emancipatie in harmonie met de tijdsgeest.
"Het was de tijd van het verzet tegen normaliteit," zegt Fassbinder habitué Irm Hermann in de bonusdocumentaire van Juliane Maria Lorenz, "de geest van 1968 zette ons aan om het juk van de conventies af te werpen." Fetisj-actrice Hanna Schygulla vult aan dat "de provocerende uitspraak ‘het gans normale is crimineel’ toepasbaar is op Acht Stunden sind kein Tag. De arbeidsmechanismen worden er beschreven en in twijfel getrokken, niet brutaal maar wel vanuit de instelling ‘we maken kapot wat ons kapotmaakt’." Of zoals Fassbinder zegt: "De machtsstructuren in fabrieken vormen het thema van onze film. We wilden ze niet, zoals al te vaak gebeurt, voorstellen als onveranderbaar maar tonen dat het mogelijk is om structuren te veranderen. Je moet er wèl voor vechten."

Plankgas
In 1972 was de 27-jarige Fassbinder hyperactief. Hij regisseerde continu toneelstukken, radiohoorspelen en films. Naar eigen zeggen "om uit te rusten" aanvaardde hij de opdracht van Günther Rohrbach en Peter Märthesheimer, verantwoordelijken van de Westdeutscher Rundfunk om een vijfdelig televisiefeuilleton te maken. Het bleek een slopende onderneming, vooral door Fassbinders perfectionisme en zijn verlangen om het grotere budget creatief te gebruiken. De illusie het ooit kalm aan te kunnen doen verdween definitief nadat hij met zijn ‘filmfamilie’ (Gottfried John, Hanna Schygulla, Kurt Raab, Irm Hermann) dit ambitieuze opus had afgewerkt. "Slapen kan ik wel wanneer ik dood ben", klonk het. Het was "full speed ahead" tot Fassbinder dood werd aangetroffen in 1982. Met naast zich aantekeningen voor zijn Rosa Luxemburg project: "We sterven niet door wat we graag willen doen maar door wat men ons niet laat doen. Je mag nooit berusten."

Poëtisch realisme in theatrale stijl
Die drang om nooit op te geven zit ook in Acht Stunden sind kein Tag. Rohrbach en Märthesheimer hadden aanvankelijk een realistische reeks over een proletarische familie voor ogen. Op zich al revolutionair omdat de Duitse televisie toen alleen de van het Wirtschaftswunder profiterende middenklasse en bourgeoisie in beeld bracht, maar Fassbinder zorgde voor een verdere transformatie door te kiezen voor poëtisch realisme ingebed in een theatrale stijl. Het resultaat is een uitvergrote soap opera die liefdesverhalen, familiedrama’s en klassenstrijd serveert als Grieks drama met Shakepeariaanse accenten en een flinke dosis humor. Emotioneel zonder sentimenteel te worden. Want wat Fassbinder interesseert is de vraag hoe mensen beslissingen nemen en die uitvoeren. Maar ook hoe communicatie verloopt en mensen omgaan met macht, dominantie, rebellie, solidariteit, verraad, vrouwenemancipatie, kinderrechten, racisme, sociale verschillen en de waardigheid van ouderdom.

Optimisme
Niet alle problemen worden opgelost maar er ontstaat, onder invloed van de vrouwelijke personages oma en Marion, wel hoop en bewustzijnsverruiming. Het besef dat het leven vechten en onderhandelen is. Over huur, loon en relaties. Met huisbazen, werkgevers, familieleden en de overheid. Alternatieven blijken mogelijk, eendracht maakt macht en alle mensen zijn gelijkwaardig. Dat vloeit ook voort uit Fassbinders empathie en affectie voor ál zijn personages. Iedereen heeft zijn redenen en zijn menselijkheid. Zelfs een antagonist als Kurt Raabs conservatieve patriarch Harald die zijn eega voorhoudt "kinderen moeten niet gelukkig zijn, ze moeten voorbereid worden op het leven." Zijn Monika "wil gelukkig zijn" en kan dat uiteindelijk ook worden. Want ondanks de conflicten en spanningen sluit Fassbinder niet af met tristesse maar met optimisme. "Wat Jochen, Marion, oma, Gregor en de anderen gemeen hebben is dat ze nog niet helemaal vernietigd zijn" stelt de regisseur.

Iets positief en optimistisch
Het zijn schijnbaar ‘banale’ mensen — arbeiders, grootmoeders, secretaresses — maar ze krijgen mythische, heroïsche proporties. En perspectief in hun naïef ogende strijd voor geluk en een rechtvaardige samenleving. Een utopie die de geest van mei ’68 uitademt. Fassbinder surft mee op de contestatiegolf maar zijn keuze voor optimisme is rationeel. "Mijn film- en toneelwerk richtte zich steeds op een intellectueel publiek dat overweg kan met pessimisme," aldus Fassbinder, "voor een ruimer publiek zou hopeloosheid schetsen crimineel zijn. Daarom maakt ik iets positief en optimistisch." Het leverde hoge kijkcijfers en kritiek uit conservatieve (gebrek aan realisme) én progressieve (gebrek aan kritiek op de cultuurindustrie) hoek op. Maar ook het onder vakbondsdruk schrappen van drie geplande vervolgafleveringen. Plus een terechte cultstatus.

Acht Stunden sind kein Tag | Duitsland, 1972-1973 | Regie Rainer Werner Fassbinder | 475 minuten | Met Gottfried John, Hanna Schygulla, Luise Ullrich | Extra’s: documentaire, boekje | te zien op import blu-ray en dvd (Carlotta)

A Taxi Driver & 1987: When the Day Comes
Koreaanse hitfilms alen af in de beerput

Terwijl de wereld uitkijkt naar de historische toenadering tussen Noord- en Zuid-Korea, kijkt Zuid-Korea terug naar de eigen geschiedenis. Het afgelopen jaar verschenen opvallend veel grote en goede publieksfilms over historische kantelpunten. En dat op de kenmerkende, verrukkelijke Koreaanse manier: met verrassende scripts, echte mensen en een rijke mix van suspense en melodrama.

Door Rik Herder

Het verleden leeft in de Zuid-Koreaanse hightech maatschappij. Vier succesfilms uit het afgelopen jaar behandelen mijlpalen uit de geschiedenis. The Fortress (Hwang Dong-hyuk) toonde de lange opmaat naar het onvermijdelijke verlies van een Chinese overmacht in 17e eeuw. De beeldschone, trage film koos voor loodzware ernst en vlammende zelfkritiek op een politiek elite die eer verkoos boven mensenlevens. De megablockbuster The Battleship Island van actiegrootmeester Ryoo Seung-wan (Veteran) kiest voor overkill en mist daarom iedere emotionele impact. Het verhaal, over een gruwelijk werkkamp tijdens de Japanse bezetting (1910-1945), verdrinkt ook nog eens in een moeilijk te verteren nationalistische saus. De beste films uit dit historisch viertal richten zicht op de turbulente jaren 80, toen Zuid-Korea zich met horten en stoten oprichtte van militaire dictatuur naar volbloed democratie.

Bloederige hoofdverbanden
A Taxi Driver van Jang Hoon doet verslag van bloedig neergeslagen protesten in de stad Gwangju in 1980, toen honderden, misschien duizenden demonstranten de dood vonden. We zien deze chaotische, spontane opstand door de ogen van een gezagsgetrouwe taxichauffeur, gespeeld door superster Song Kang-ho (de goedzakkige lobbes uit Bong Joon-ho’s The Host). In vlotte, scherpgetekende scènes leren we deze bestuurder goed kennen: doodgewone kerel, altijd platzak, afwezige vader.
Als hij een buitenlandse journalist op zoek naar een scoop richting Gwangju rijdt, belandt hij per toeval in het middelpunt van de strijd tegen de militaire dictatuur. Verbaasd vraagt hij aan de demonstranten: "Maar waarom stoppen jullie dan niet met demonstreren, als het leger zegt dat het niet mag?" Maar hoe langer hij in de stad verblijft, hoe meer mensen hij met bloederige hoofdverbanden ziet, en hoe meer hij zelf deel wordt van de opstand.
A Taxi Driver giert in de climax uit de bocht, als de demonstranten wel heel erg in slow-motion worden neergeschoten, en in een bijna olijke actiescène het leger kleine groene taxi’s achtervolgt. Maar dat vergeef je de film direct. Er staan te veel mooie, kleine scènes tegenover: toevallige ontmoetingen op straat, ontroerende momenten van prille camaraderie.

Gerammel aan de doofpot
Tegenover het kleine perspectief van de taxichauffeur staat het breed uitwaaierend, overdonderende epos 1987: When the Day Comes (Jang Joon-hwan, bekend van Save the Green Planet). Zeven jaar na het bloedbad van Gwangju is Zuid-Korea een democratie geworden, maar alleen in naam. Zo besluit het autoritaire regime dat het zelf wel even de volgende president kan aanwijzen. De onvrede vat vlam na de moord op student Park Jong-chul, een gebeurtenis die iedere Koreaan kent.
Zonder omweg begint de film met de mislukte reanimatie van deze Park, een demonstrant die weigerde namen te noemen en stierf na hardhandige waterboarding. Dan zoomen we uit naar de martelende, fel anticommunistische geheime politie, een rechtschapen openbaar aanklager, journalisten die aan de doofpot rammelen, studenten en gewone burgers. Het grote aantal personages dat in moordend tempo voorbij komt doet naar adem happen, maar tegelijkertijd is verbazingwekkend hoe glashelder de vertelling zich ontvouwt.
En dan worden halverwege de film ook nog nieuwe hoofdpersonen geïntroduceerd terwijl de openbaar aanklager, toch de held van het verhaal, naar de achtergrond verdwijnt. Wat een prachtige, opzwepende puzzel.
Op dit enorme canvas schakelt regisseur Jang niet alleen tussen personages maar ook tussen emoties. Als een vader rouwt om zijn vermoorde kind, is dat echte rouw: verdriet dat pijn doet en lelijk mag zijn. Maar als de ME in kleine busjes door de straten giert, knuppels in de aanslag, doet de spanning niet onder voor die van The Avengers. Zoals altijd in de beste Koreaanse films slinger je heen en weer tussen emoties. Dat kun je melodramatisch noemen, maar enerverend is het wel.
A Taxi Driver werd de best bezochte film van het jaar en ook 1987: When the Day Comes was een grote hit. Het is niet toevallig dat juist nu deze films verschijnen. In 2017 leidden demonstraties van miljoenen betogers tot een gevangenisstraf van 24 jaar voor de corrupte president Park Guen-hye, en deze keer zonder bloedvergieten. Zolang de dagelijkse werkelijkheid nog zoveel aanleiding geeft het recente verleden te onderzoeken, blijven wij films tegen het lijf lopen die afdalen in de beerput en ons op de koop toe ook nog vermaken.

A Taxi Driver |  Zuid-Korea, 2017 | Regie Jang Hoon | 137 minuten | Met Kang-ho Song, Thomas Kretschmann, Hae-jin Yoo | Te zien op import blu-ray
1987: When the Day Comes | Zuid-Korea, 2017 | Regie Jang Joon-hwan | 129 minuten | Met Yoon-Seok Kim, Jung-woo Ha, Tae-ri Kim | Te zien op import blu-ray

A Taxi Driver

1987: When the Day Comes

Paterno
Bang voor zijn nalatenschap

Al Pacino staat in het middelpunt van de aandacht als Joe Paterno, een American footballcoach die na een huiveringwekkend seksschandaal moet inzien dat sport niet alleen om winnen gaat.

Vierhonderdnegen opeenvolgende overwinningen. Dat is de nalatenschap die Joe Paterno, American footballcoach van de Penn State Nittany Lions, hoopt achter te laten. Van 1966 tot 2011 was hij een geliefde vaderfiguur, de ‘JoePa’ van de universiteit, die als een meesterstrateeg vanuit de skybox keer op een keer een overwinning voor zijn team wist te bewerkstelligen. En dan, schijnbaar plotsklaps, wordt zijn naam bezoedeld door een huiveringwekkend seksschandaal. Zijn assistent Jerry Sandusky wordt in 2011 gearresteerd en veroordeeld om 52 gevallen van seksueel misbruik en molestatie van jonge sporters.
Regisseur Barry Levinson, bekend van Rain Man en Wag the Dog, heeft al een hele reeks biografische films voor HBO geproduceerd. Paterno is daarvan de meest giftige. Pacino en Levinson werkten eerder samen aan onder andere You Don’t Know Jack (2010), waarin hij hem castte als euthanasieveelpleger ‘Doctor Death’. In The Humbling (2014) gaf hij Pacino de rol van suïcidaal acteur met een oogje op een jongere vrouw. In Paterno haalt hij het meeste uit de iconische acteur, die met overgave de coach aan het einde van zijn carrière speelt.
Sport maakt van alles een spektakel, wat niet helpt in het geval van misbruik en exploitatie. Paterno laat uitvoerig zien hoe schuld en onschuld, dader en slachtoffer, privé en publiek door elkaar lopen. Paterno heeft zelf geen jongens misbruikt, maar hij werd als medeplichtig beschouwd door het wegkijken en het structureel negeren van Sandusky’s eerdere vergrijpen. Journalist Sara Ganim (Riley Keough) — die later de Pulitzerprijs won voor haar berichtgeving over de zaak — probeert het onrecht van State Penn in genuanceerde artikelen aan te kaarten. Paterno ziet echter alleen het mediacircus en beschouwt zichzelf als een slachtoffer daarvan. Hij wordt voortijdig ontslagen en sterft enkele jaren later aan de gevolgen van longkanker.
Hoewel Levinson begrip vraagt voor Paterno, laat zijn film ook zien waar de coach de mist in gaat. Hij kan niet verder dan sport denken, terwijl tientallen jongens kampen met de trauma’s van het misbruik. Wat doen die overwinningen ertoe als ze slachtoffers hebben gekost? Zo laat Paterno zich plaatsen in een groter debat over onze relatie met sport, kunst en vermaak. Kunnen we sportieve of artistieke prestaties los zien van hun makers? Paterno vreesde voor zijn nalatenschap. Want zijn overwinningen zullen voor altijd verbonden blijven met de slachtoffers.

Hugo Emmerzael

Paterno |  Verenigde Staten, 2018 | Regie Barry Levinson | 105 minuten | Met Al Pacino, Kathy Baker, Kenneth Maharaj, Riley Keough | Te zien via Ziggo Movies & Series XL

Bombshell: The Hedy Lamarr Story
Te slim voor Hollywood

Een onstuimig leven is te mild uitgedrukt — ze had er wel negen. Een nieuwe documentaire probeert het grillige karakter en carrièrepad van filmster Hedy Lamarr (1914-2000) defintief in kaart te brengen.

Lamarr, geboren Hedy Kessler, ontdekt als kleuter in Wenen al de lol van het uitvinden haar vader, een bankdirecteur, stimuleerde haar intuïtieve begrip van techniek en het creatieve vermogen om nieuwe dingen te bedenken. Als ze in haar tienerjaren het effect van haar uitzonderlijke schoonheid ontdekt besluit het zelfverklaard ‘enfant terrible’ echter om filmster te worden, en snel ook. Op haar achttiende speelt ze de hoofdrol in Ecstasy (1933), een Hongaars product waarin ze onder andere een orgasme simuleert.
In het stijlvolle, voorbeeldig gedocumenteerde Bombshell wordt deze daad van rebellie deels verklaard uit de libertijnse mores van de Weense culturele elite, maar volgens Lamarr zelf (haar 76-jarige stem klinkt als weemoedig commentaar door de film, dankzij teruggevonden cassette­bandjes van een laat interview) was haar vader wel degelijk razend. Ecstasy werd wereldwijd zo berucht dat ze haar kansen op serieuze filmrollen misschien wel voorgoed verspeeld had.
Hoewel hun joodse achtergrond nooit een grote rol gespeeld had, was de opkomst van Hitler voor de Kesslers zo bedreigend dat Hedy’s vader in 1937 bezweek aan een hartaanval. Voor Hedy werkt zijn dood als een katapult: ze ontvlucht haar schatrijke echtgenoot, steekt over naar Londen en werpt zich voor de voeten van Louis B. Mayer, die in Europa is om jonge actrices te contracteren. Hedy wordt Hedy Lamarr, meisje van de zee.
In Hollywood timmert ze aan de weg als It-girl, wat ze in 1940 verzilvert in een reeks hitfilms. Inhoudelijk stelt het werk niet veel voor, maar haar hobby houdt haar brein op peil — ze blijft uitvinden, thuis en op een kleine werktafel in haar trailer die Howard Hughes haar kado geeft. "Ik hielp hem met het verbeteren van zijn vliegtuig", zegt de bejaarde Hedy achteloos, en je hoopt dat het waar is — behalve een ongetraind genie was ze ook een fantast.
Tijdens de oorlog vindt ze samen met avantgarde componist George Antheil een middels steeds wisselende radiofrequenties van afstand bestuurbare torpedo uit. Ze vragen patent aan, maar de marine lacht erom en Antheil richt zich op andere dingen. Lamarr niet — ze blijft geobsedeerd door erkenning van haar uitvinding, terwijl ze intussen nog vier keer trouwt, kinderen krijgt, haar eigen B-films produceert en aan drugs en plastische chirurgie verslingerd raakt.
Aan het belang van het torpedo-idee (de ‘voorloper van wifi’) wordt in Bombshell veel tijd besteed, als om respect voor Lamarrs intellect af te dwingen. Maar zo rechtlijnig als de film is, zo grillig en destructief was Lamarr. Keer op keer gooide ze haar leven om en verbrandde ze haar schepen achter zich. De droevige ogen van haar kinderen spreken boekdelen.

Sandra Heerma van Voss

Bombshell: The Hedy Lamarr Story | Verenigde Staten, 2017 | Regie Alexandra Dean | 88 minuten | Te zien op (import) dvd

Geschreven door