Thuiskijken – 14 september 2016
The Get Down
Bevrijding van het puin
Tussen het puin van The Bronx schetst The Great Gatsby-regisseur Baz Luhrmann de geboorte van hiphop en de dood van disco. Netflixserie The Get Down is zijn beste werk tot nu toe, een kleurrijke en fantasievolle viering van de creatieve mens. Ook essentiële kost voor hiphophaters dus.
Door Hugo Emmerzael
Tupac beschreef het als een roos die uit het asfalt groeit, Keith Cowboy vergeleek het met marcherende soldaten, Common beschreef het als de eerste liefde die hij voelde voor een vrouw. Hoewel Ezekiel (Justice Smith) ook een dichter is, weet hij in Baz Luhrmanns The Get Down nog geen pakkende analogie te verzinnen voor zijn relatie met hiphop. Het is het New York van 1977, de term hiphop bestaat nog niet eens. Pas een jaar later kwam Keith Cowboy ermee aanzetten. Nog een jaar later behaalden die woorden onsterfelijkheid op de radio door de eerste hiphophit Rapper’s Delight.
De inleidende raps van New Yorker Nas schetsen de pre-hiphopsituatie van The Get Down: The Bronx van Ezekiel is een wijk in puin, waar ontelbare straatbendes vechten om hun territorium. Geen enkele politieagent durft hier nog voet te zetten tussen de alsmaar brandende gebouwen. De as van The Bronx staat hier niet alleen voor de dood (al vallen er genoeg doden gedurende vele plotwendingen), maar juist ook voor de kans om een nieuw leven te creëren. Hiphop verrijst als een feniks uit deze as en blaast vreugde, liefde en een doel in het leven van een stel tieners.
Ezekiel en zijn vrienden Ra-Ra, Boo-Boo en Dizzee ontdekken hun roeping als ze een muziekformatie vormen met de lokale graffitikunstenaar en dj Shaolin Fantastic (Shameik Moore). Als in een superheldenensemblefilm nemen ze het vervolgens met hun muziek op tegen gangsters, politici en rivaliserende hiphopgangs in hun omgeving. Shaolin is zelf nog een leerling van hiphoppionier Grandmaster Flash, die in de serie wordt gepresenteerd als een sensei zoals we die uit de kungfufilms uit de jaren zeventig kennen. Dit is een fantasievolle en gestileerde versie van het oorsprongsverhaal van hiphop, maar dat betekent niet dat The Get Down slechts fictie is.
Bloed op de discobol
Inhoudelijk advies over de begindagen van hiphop kwam van de pioniers zelf. Onder andere Grandmaster Flash, Kurtis Blow en Raheem (van The Furious Five) hebben Luhrmanns uitvoerig geconstrueerde tijdslijn voorzien van details en persoonlijke anekdotes. Het resultaat is typisch hiphop: je neemt elementen uit je nabije werkelijkheid en remixt die tot een fantasie met wortels in de realiteit. Op die manier heeft Luhrmann een speels en mythologiserend verhaal gemaakt, dat niet eerder op deze manier is verteld.
Zoals zo vaak in series en films betekent de geboorte van het één ook de onvermijdelijke dood van de ander. Zo gaat The Get Down niet alleen over de oorsprong van hiphop, maar ook over de commerciële en artistieke teloorgang van disco, een genre dat als geen ander heeft gestaan voor lichamelijke, geestelijke en seksuele bevrijding. De dood van disco staat in The Get Down buiten kijf — de discobal kleurt zelfs een keer letterlijk rood van het bloed —, maar alsnog wordt het genre al feestend uitgezwaaid. De geestelijke extase en het lichamelijk genot van disco wordt door typisch Luhrmannesque opzwepende shots en een energieke montage benadrukt. Recentelijk wist alleen Daft Punks Random Access Memories deze dansmuziek in al haar sensuele euforie te vangen met hedonistische feestnummers als Loose Yourself to Dance.
Vrouwelijke stem
Dat album kreeg overigens terechte kritieken. De Britse muziekcriticus Ann Powers schreef over één groot gebrek aan Random Access Memories: vrouwelijk perspectief. Powers vraagt zich in haar recensie af waar de vrouwelijke stem op het album is die de bevrijde geest van toen echt belichaamt. Tot nu toe zijn in deze recensie ook alleen nog maar mannen voorbij gekomen. Dat komt omdat de begindagen van hiphop helaas vooral door een mannenclubje werd bepaald. The Get Down biedt gelukkig tegenwicht in de vorm van Mylene (superster in wording Herizen F. Guardiola). Zij zit in een stoplichtrelatie met Ezekiel, terwijl ze een carrière in de muziekindustrie ambieert als discozangeres.
Mylenes pad richting succes is net zo enerverend als dat van de hiphoppers. Bovendien belichaamt zij perfect waar disco om draait. Haar verhaal gaat over bevrijding op elk front: bevrijding van haar christelijke vader, van haar seksuele barrières en van het puin van The Bronx. De extase die bij die bevrijding hoort, stopt ze met volle overgave in haar muziek. Haar epische ‘latin disco hymn’ Set Me Free is dan ook de mooiste muzikale sequentie die Luhrmann tot nu toe ooit heeft geschoten. Het nummer vormt ook nog eens de soundtrack van iemands eerste biseksuele ervaring, een bevrijdende stap in een karakterontwikkeling die niet mocht ontbreken in deze kleurrijke serie. Dat is het mooie aan The Get Down: de serie speelt zich af in een onderdrukkende tijd en plaats, maar laat zich daar nooit door inperken. The Get Down benadrukt juist hoe persoonlijke expressie alle barrières kan doorbreken. In die zin is de serie niet alleen een liefdevolle ode aan hiphop- en discomuziek, maar ook een viering van alle creatieve mensen. Zelfs voor haters van hiphop valt er dus genoeg uit deze heerlijke serie te halen.
The Get Down, eerste helft van seizoen | | Verenigde Staten, 2016 | Gecreëerd door Baz Luhrmann | Te zien op Netflix
Stranger Things
Verslavende nostalgie
Afgelopen zomer was Stranger Things dé nieuwe verslaving voor Netflix-abonnees. Met zijn over acht afleveringen doorlopende verhaal was de in de jaren tachtig spelende scifi-reeks uiterst bingable — gemaakt om in één ruk uit te kijken.
Het mysterie in Stranger Things draait om twee pre-puberale kinderen. De eerste is de twaalfjarige Will Byers, die op een avond in 1983 plotseling verdwijnt in de bossen bij zijn kleine woonplaatsje Hawkins, Indiana. Vrijwel tegelijkertijd duikt een raadselachtig meisje op, dat geen woord kan uitbrengen en wier hoofd is kaalgeschoren. Ze wordt opgevangen door de drie beste vrienden van Will: Mike, Lucas en Dustin. Ze noemen haar ‘Elle’, naar de onverklaarde tatoeage met het cijfer elf die zij op haar arm draagt.
Het verhaal van deze vier kinderen vormt de ruggengraat van Stranger Things. Daaromheen dansen nog enkele andere lijntjes. Wills moeder Joyce (Winona Ryder) en oudere broer Jonathan (Charlie Heaton) zijn naarstig op zoek naar de jongen, net als sheriff Jim Hopper (David Harbour). En dan zijn er nog de raadselachtige gebeurtenissen rond het geheimzinnige gebouw van het Department of Energy in de bossen waar Will verdween.
De mysteries van Hawkins zijn intrigerend genoeg, maar verklaren niet direct de grote doorkijkbaarheid van Stranger Things; de uitkomsten zijn — zeker voor kenners van het genre — weinig verrassend. Uiteindelijk draait het ook niet in de eerste plaats om die oplossingen: doordat de kijker veelal over meer informatie beschikt dan de hoofdpersonages, staan vooral hun ontwikkelingen tijdens de zoektocht centraal.
Maar de grootste troefkaart die Stranger Things in handen heeft, is de factor nostalgie. De setting in de vroege jaren tachtig is geen toeval: de serie knipoogt veelvuldig naar de scifi- en horrorfilms uit die tijd, met Steven Spielberg, John Carpenter en schrijver Stephen King als meest duidelijk aanwijsbare invloeden. Soms gaan de makers, onder leiding van de gebroeders Duffer, daarin net een stapje te ver: een aflevering waarin Elle zich verborgen houdt in de kelder van Mike echoot wel heel expliciet vergelijkbare scènes in Spielbergs E.T.: The Extra-Terrestrial. Maar vaker komt uit de blender van bekende ideeën toch iets interessants rollen.
Zo is Stranger Things vooral een logische nieuwe stap in onze obsessief-nostalgische popcultuur. Zie ook: de reboots van Star Wars en Star Trek, en het eindeloze ophoesten van verfilmingen van bekende verhalen en beelden door de grote Hollywoodstudio’s. Vernieuwend is het allemaal niet, maar dat was in Hollywood al nooit echt een criterium. Kijkbaar moet het zijn, en dat is Stranger Things absoluut. Verslavende, maar ook wat lege calorieën.
Joost Broeren
Stranger Things Seizoen 1 | Verenigde Staten, 2016 | Gecreëerd door Matt en Ross Duffer | Te zien op Netflix
Miles Davis als romanticus, junk, overvaller of genie? In Don Cheadles regiedebuut is hij het allemaal. Dat maakt van Miles Ahead een ongebruikelijke biopic die net niet ongebruikelijk genoeg is.
Er heerst tegenwoordig een beeld van jazz als chique muziekvorm om op te loungen. Ruige hardbop wordt tegenwoordig ten onrechte al snel als smooth bestempeld. Een andere associatie bestaat ook: jazz als Tom & Jerry-muziek, zenuwachtige riedeltjes voor cartooneske situaties. Voor zijn scenario- en regiedebuut kruipt topacteur Don Cheadle (Crash, Iron Man) in de huid van de legendarisch trompettist Miles Davis om te laten zien dat jazz ergens anders vandaan komt. Met Miles Ahead duwt hij je met je neus op de feiten: zijn Davis is een meisjes versierende, cocaïne snuivende en met een pistool schietende jazzgangster.
Nou ja, feiten… Cheadle vertelt een sterk gefictionaliseerd verhaal over de trompettist gedurende diens beruchte periode van 1975 tot 1980, waarin hij geen muziek uitbrengt. Miles Ahead is dus geen traditionele biopic; Cheadle heeft zichzelf de ruimte gegeven om Davis’ uitzonderlijke karakter zelf invulling te geven. Op oudere leeftijd, als hij zijn trompet niet meer aanraakt, leeft Davis als een uitgebluste rockster. Met zijn gammele benen strompelt hij stoned door zijn geïsoleerde appartement. Contrasterend zijn de flashbacks naar het rokerige Birth of the Cool-tijdperk, waarin Davis strak in het pak op de planken staat. In beide tijdperken vertolkt Cheadle zijn rol met verve. Aan zijn spel te zien zit jazz in zijn vingers.
Het jammere is dat de flashbacks (hoe mooi ze ook zijn geschoten) sterk leunen op de maar al te bekende biopic-conventies: sleutelmomenten uit Davis’ carrière staan tegenover worstelingen in het huwelijk en problemen met drugs. Na Bird, Ray, Walk the Line en ontelbaar veel andere muziekbiografieën kennen we dat verhaal wel. Spannender is het bizarre verhaal waarin Davis met behulp van een Rolling Stone-journalist gestolen audiotapes terugrooft van zijn eigen platenlabel (die hebben echt bestaan maar zijn nooit vrijgegeven). Bij deze contra-heist komen dus die pistolen kijken. Wie had ooit gedacht dat we Miles Davis zouden zien met een vuurwapen — misschien een symbolische vervanger voor de trompet die hij in al die tijd niet meer heeft aangeraakt?
Nog interessanter dan zijn romantische verleden en gangstergedrag is om te zien hoe mensen met Davis’ imago als muzikaal genie omgaan: wat doe je als een van de meest creatieve personen op aarde vijf jaar lang niets meer maakt? En hoe komt Davis, de grote vernieuwer van de twintigste eeuw, weer uit zo’n improductieve periode? Cheadle maakt op succesvolle wijze een menselijk enigma van de trompettist, zowel een kluizenaar als een genie die stiekem nooit echt is gestopt met het maken van muziek. De afsluiter van Miles Ahead is dan ook een pure viering van jazz: Cheadle die als Davis weer losgaat op het podium, uitgedost in een jack met #SOCIALMUSIC erop. Tijdens dit enerverende optreden laat Cheadle zien wat de essentie van Miles Davis is, meer dan in welke voorgaande flashback dan ook.
Hugo Emmerzael
Miles Ahead | Verenigde Staten, 2015 | Regie Don Cheadle | Distributie Sony Classics | Te zien op dvd en blu-ray vanaf 2 november
Wat drijft een voyeur? In het raadselachtige Zwitserse liefdesverhaal Aloys komt een obsessieve detective daar achter als hij zijn videotapes en daarmee het enige houvast op zijn leven verliest.
Fabrieksarbeiders die na hun dienst de rest van de dag tegemoet lopen, treinreizigers die arriveren op hun bestemming, een familiemoment in de achtertuin met een baby op schoot: cinema heeft zijn oorsprong in het vastleggen van herkenbare menselijke momenten. Bij de eerste films van de broers Lumière werd meteen al duidelijk wat er zo eigen is aan film: gekluisterd aan de camera kunnen filmers slechts vastleggen wat anderen doen. Met de geboorte van de cinema vond de voyeur tegen het einde van de negentiende eeuw zijn perfecte medium.
Via omwegen die voeren langs Hitchcocks Vertigo, De Palma’s Body Double en Coppola’s The Conversation maken we een flash forward naar het Zwitserland van 2016, naar Tobias Nölle’s Aloys. Niet omdat Nölle’s debuut zich qua statuur met die andere films kan meten, maar thematisch voert hij de relatie tussen voyeurisme, film en geheugen net zo obsessief door. Aloys schetst het ellendige bestaan van de depressieve detective Aloys Adorn (Georg Friedrich) die zich verstopt achter zijn camera en alleen via de lens contact heeft met de wereld. Voor zijn werk gebruikt hij de camera om bewijs voor klanten te leveren, de rest van de obsessief door hem gemaakte, gecatalogiseerde en opnieuw bekeken opnamen zijn voor persoonlijk gebruik. Je krijgt de indruk dat hij de filmbeelden van de laatste dagen van zijn overleden vader (ook een detective) blijft afspelen om zijn eigen sociale isolatie niet te hoeven zien.
Aloys gaat over wat er gebeurt als zo’n man z’n levenswerk verliest en gedwongen wordt achter de camera vandaan te komen. Als de tapes worden gestolen moet de detective uit zijn bruinige appartement kruipen om het leven weer te ervaren in plaats van het vast te leggen. Een mysterieus meisje belt hem op en stelt voor om te ’telefoonwandelen’, een Japanse vorm van meditatie waarbij je je een voorstelling probeert te maken van een virtuele wandeling die aan de andere kant van de lijn beschreven wordt. Aloys verandert dan van een melancholische film over een eenzame voyeur in een raadselachtig liefdesverhaal waarin realiteit en verbeelding in elkaar overlopen. Helaas levert juist die omschakeling een onevenwichtige film op, die in de tweede helft uit het oog raakt wat er daarvoor is gebeurd. Toch zit er een waardevolle observatie in over de mensen die liever observeren: Aloys beschrijft zijn voyeurisme als wél op het feestje zijn, maar niet bang hoeven te zijn dat het niet leuk is. Is dat wat de broers Lumière ook dreef om als een bezetene te filmen?
Hugo Emmerzael
Aloys | Zwitserland/Frankrijk, 2016 | Regie Tobias Nölle | Distributie Eureka! | Te zien op import blu-ray + dvd (r2/b) vanaf 24 oktober
Green Room
Nazi Punks Fuck Off
Een glansrol van de in juni overleden Anton Yelchin, beklemmende actie van indie-thrillertalent Jeremy Saulnier en acteur Patrick Stewart als het hoofd van een groep neonazi’s: zonde dat punkrock-slasher Green Room geen bioscooprelease kreeg.
Door zijn wraakfilm Blue Ruin (2013) werd Jeremy Saulnier in Amerika als erfgenaam van de broers Coen ontvangen. Daarin zet een geïsoleerde, maar verder tamelijk gewone man een wraakactie op tegen de man die zijn ouders heeft vermoord. Punt is alleen: hij weet niets van moord of wraak. In de onhandige uitvoering van zijn macabere plan zitten veel overeenkomsten met momenten uit het oeuvre van de Coens, waarin onopvallende types regelmatig in bizarre en onverwachts bloederige situaties terechtkomen. Saulniers Green Room kent ook zulke plotselinge uitbarstingen van geweld, maar is een stuk minder aaibaar dan de gelikte Coen-films of het in vergelijking nog redelijk luchtige Blue Ruin.
Dit komt ten dele door de ongewone setting van Green Room, een film over een jonge punkband die een concert geeft in een skinheadbar. Saulnier — die ook het scenario schreef — vangt precies de onderhuidse spanningen die opkomende bandjes moeten doorstaan. De naam van de band van Pat (Anton Yelchin) wordt verkeerd uitgesproken, bassiste Sam (Alia Shawkat van Arrested Development) wordt lastiggevallen en het neonazipubliek kan de cover van Nazi Punks Fuck Off van de Dead Kennedy’s niet waarderen. Dat nummer werd een instant-klassieker toen in de jaren tachtig steeds meer neonazi’s opdoken in de punkscene.
Green Room voert de spanningen tussen punkers en nazi’s flink op. Als een van de bandleden de green room (de backstageruimte voor artiesten) inloopt en twee lijken aantreft, escaleert de boel. Wat deze slasher goed maakt, is dat Saulnier begrijpt hoe geweld blijvende indruk maakt. Zijn actiescènes zijn niet uitbundig maar onoverzichtelijk en worden afgewisseld met rustiger scènes. Die onoverzichtelijkheid betreft niet Saulniers uitgekiende cameravoering, montage en mise-en-scène, maar de beleveniswereld van de personages, zoals wanneer er na een steekpartij moet worden geïnventariseerd wie er gewond is en wat de schade is. Bovendien is het geweld in Green Room inventief: honden, brandblussers en deuren zijn slechts een paar van de handig ingezette middelen. Voeg het talent en de sterrenstatus van (de toch al kale) Patrick Stewart als hoofd van de neonazi’s toe en je begrijpt helemaal niet meer dat deze film geen bioscooprelease heeft gekregen.
Hugo Emmerzael
Green Room | Verenigde Staten, 2015 | Regie Jeremy Saulnier | Distributie Universal | Te zien op dvd vanaf 29 september