Scherpstellen – 7 juni 2016
De nieuwe retorica

Bambi
Waarom wekt een in filmvorm geuite mening meer beroering dan wanneer dezelfde mening in een krantenartikel staat? Toen Geert Wilders in augustus vorig jaar zijn anti-koranopinie in de Volkskrant publiceerde, leverde dat niet half de reuring op die zijn anti-koran film fitna alleen al op voorhand veroorzaakte. Over de impact van beelden.
Hoe kan het dat een jongetje dat al ettelijke keren over Bambi voorgelezen heeft gekregen, opeens in tranen is bij het zien van de uit 1942 stammende gelijknamige tekenfilm? Walt Disney wist het wel toen hij zei: "Van al onze uitvindingen voor massacommunicatie spreken beelden nog altijd de meest universeel begrepen taal."
Aristoteles probeerde ruim 300 jaar voor Christus al te verklaren hoe beelden bij ons binnenkomen toen hij in zijn De anima beschreef hoe de mens waarneemt. Beelden reisden volgens hem door de bloedbanen van het oog rechtstreeks naar de ‘sensus communis’ (zeg maar het centrale waarnemingscentrum), dat in de hartregio lag.
Vele eeuwen later toonden wetenschappers aan dat de verbeeldingskracht, naast intuïtieve, creatieve en emotionele vermogens vooral in de rechterhersenhelft is georganiseerd, terwijl numerieke en taalkundige aangelegenheden hoofdzakelijk zijn ondergebracht in de logisch-analytische linkerhersenhelft. Beelden bleken vooral die hersengebieden aan te spreken die emoties opwekken. Dat gebeurde het meest effectief in combinatie met het juiste geluid. Hoe goed Disney zich van die gouden combinatie bewust was, blijkt wel uit de drie Oscarnominaties die hij voor bambi in de wacht sleepte: voor beste geluid, beste muziekscore en beste originele lied.
Daarnaast zijn er wetenschappers die de aantrekkingskracht van bewegende beelden verklaren uit een instinctieve reactie op gevaar. Wat het zo moeilijk maakt om tijdens een gesprek in een café de ogen van een achter de gesprekspartner opgestelde televisie te houden, is het primitieve veiligheidsmechanisme dat ons van oudsher dwingt te reageren op de beer die elk moment achter een struik vandaan kan springen.
Zien is geloven
Filmtheoreticus André Bazin verklaart de impact van beelden vooral vanuit de menselijke behoefte tot het scheppen ervan. De geschiedenis van de film is volgens hem nauw verbonden met een menselijk complex dat zo oud is als de mensheid zelf: de onwil om zich bij zijn onvermijdelijke sterfelijkheid neer te leggen. Terwijl de wereld zelf maar tijdelijk bestaat, overleven tekeningen en schilderijen het moment en zelfs de maker. Vandaar dat gezagsdragers als de Franse Zonnekoning zich naar hartelust op schilderijen lieten vereeuwigen. En waar films zich lenen voor maandenlange roulatie, wordt de vis van morgen doorgaans in de krant van vandaag verpakt.
Met de uitvinding van de fotografie, op de voet gevolgd door de film, kreeg het beeld een objectieve zeggingskracht toegeschreven die het daarvoor nooit had gehad. Dankzij de tussenkomst van het ‘objectieve’ oog van de mechanische camera kreeg het gefotografeerde beeld bewijskracht toegekend. Zien werd geloven. Wie daar de eerder besproken emotionele aanspraak van beelden bij denkt, begrijpt wat een machtig medium er was geboren.
Niet alleen Walt Disney, maar ook Goebbels, Stalin en de Amerikaanse troepen tijdens de Tweede Wereldoorlog waren zich daarvan terdege bewust toen ze de massa met propagandafilms voor hun ideeën probeerden te winnen. Juist de objectieve aanspraak van filmbeelden maakte het medium bij uitstek aantrekkelijk voor manipulatie. Gebruik makend van het camerastandpunt (mensen lijken reusachtige helden als ze van een laag standpunt worden gefilmd), kadrering (wat wordt er weggelaten?), belichting (donker of licht, zacht of hard?), montage (welke verbanden worden er tussen opeenvolgende beelden gelegd?), muziek (lieflijk of dreigend?) en (suggestief?) commentaar kan elk gewenst resultaat worden bereikt.
Voeg daar de recente mogelijkheden bij om per computer beelden te manipuleren en de zeggingskracht van het beeld is weer terug waar hij was, afhankelijk van wat de maker ermee doet en de indruk die hij daarmee bij de ontvanger weet te wekken. Die wetenschap vormde voor de zelfbenoemde ‘detective director’ Errol Morris aanleiding om in zijn nieuwe documentaire standard operating procedure, over de behandeling van gevangenen in de Abu Ghraib-gevangenis, uitgebreid stil te staan bij de verhalen achter de foto’s van Lindy England die de wereld over gingen: want wat we níet te zien krijgen zou wel eens van cruciaal belang kunnen zijn om die beelden op waarde te kunnen schatten.
Moore en Gore
Het recente succes van de pamflettistische documentaires van Michael Moore en Al Gore zijn een gevolg van de vergane objectieve glorie van het beeld. De complexe realiteit, die door spin doctors en woordvoerders wordt beheerst en niet zonder meer in beelden is te vangen, vraagt om uitleg, duiding en discussie.
Is het toeval dat Ayaan Hirsi Ali haar mening over mishandeling van moslimvrouwen in submission i (2004) besloot te ‘verbeelden’ kort nadat Michael Moore met zijn anti-geweldspamflet bowling for columbine (2002) een Gouden Palm en Oscar won? En dat Geert Wilders zijn anti-koranopinie — in augustus 2007 al verschenen in de Volkskrant — in filmvorm giet (fitna, 2008) nadat Al Gore twee Oscars (voor beste documentaire en best originele lied) en een Nobelprijs won voor zijn an inconvenient truth (2006)? Voorlopig lijken ze de laatsten niet die de retorische kracht van het bewegende beeld voor hun ideologische wagentje zullen spannen.
Kamerlid Tofik Bibi van GroenLinks heeft inmiddels alweer een tegenfilm aangekondigd als reactie op die van Wilders. Politici zijn de nieuwe filmmakers: regisseurs worden slechts als ghostwriters ingehuurd. Het zijn de opiniemakers die de belangrijkste credits opeisen voor de in hun film vertolkte mening. Want wie leest er nou nog een geschreven pamflet in onze vermedialiseerde maatschappij? Film is de nieuwe retorica.
Karin Wolfs