Scherpstellen – 31 juli 2016
Antropoloog in eigen land

WAN PIPEL
Is het erg dat zich in ons land nog geen Nederlandse Michael Moore heeft aangediend — een filmmaker die zich midden in het maatschappelijke debat positioneert? vraagt Stephan Sanders zich af.
Ik droom van een film, een Nederlandse film, waar de beste journalisten, de meest vooraanstaande schrijvers bijdragen aan het scenario. Een film die én artistiek is én onmiddellijk maatschappelijk relevant (om die hopeloze term nog eens van zolder te halen): zo maatschappelijk relevant zelfs, dat het hele land erdoor geraakt wordt, ministers net zo goed als de minima en de middenklassen; intellectuelen zouden over die film praten, maar ook op het schoolplein en in de sportkantines zou je erover horen. Een film die niet alleen het hele land, het vigerende intellectuele klimaat, de nationale stemming in een keer samenvat, maar ook nog eens definitief verandert, waardoor de natie als het ware opnieuw wordt uitgevonden.
Een film dus als een politiek artistieke revolutie.
En dan nu het goede nieuws: die Nederlandse film bestaat al: wan pipel, de grote Surinaams Nederlandse productie uit 1976, geregisseerd door Pim de la Parra, die net als zijn hoofdpersonage Roy zijn Surinaamse geboorteland herontdekte. Roy wordt verliefd op een bloedmooie Hindoestaans Surinaamse vrouw, Rubia, die in het echt nog veel mooier heet: Diana Gangaram Panday. Hij besluit in Suriname te blijven, om het land samen met zijn geliefde verder op te bouwen.
Mooier en maatschappelijk relevanter kan je het niet krijgen, zou je zeggen: en toch is de nasleep van wan pipel een en al treurigheid.
Ja, Borger Breeveld alias Roy blijft in Suriname — en wel om daar in de jaren ’80 woordvoerder te worden van Bouterse. Ja, het Surinaamse publiek komt massaal op de film af, maar Surinaams massaal is twee, vooruit drie maal Deventer: wan pipel is zeker voor die tijd een dure film, budgetten worden ver overschreden, er zijn grote schulden, en die betekenen meteen ook het einde van het befaamde duo Pim en Wim.
Laat me speciaal nog even stilstaan bij het lot van die mooie Rubia, oftewel Diana Gangaram Panday. Zo levensecht weet ze de rol van het Hindoestaanse meisje te spelen dat verliefd wordt op de stoere creool, dat heel Hindoestaans Suriname er schande van sprak: zij heeft haar gemeenschap verraden, zij wordt lastig gevallen op straat, nagespogen en er worden bedreigingen geuit.
Truman Capote maakte het tot zijn motto van zijn nooit afgeschreven boek Answered prayers: ‘Er zijn meer tranen vergoten over verhoorde dan niet-verhoorde gebeden’.
Hoe graag moet je dat eigenlijk willen, zo’n verwoestend maatschappelijke film, die heel het volk (wan pipel) in een koortsachtige greep houdt, waarbij het verschil tussen filmrol en het echte leven ook werkelijk teniet wordt gedaan? Ik ben daar niet zo zeker van.
Spraakmakers
Hoe komt het toch, dat de Nederlandse film, die groeiende is en steeds volwassener wordt, toch niet een vanzelfsprekend referentiepunt vormt in het intellectuele en maatschappelijke debat? Ligt dat aan de gemiddelde Nederlandse film? Aan de gemiddelde Nederlandse intellectueel? Moeten de films dwingender worden, urgenter, en de spraakmakers minder geborneerd?
De Nederlandse film staat zelden in het brandpunt van het intellectuele debat, alsof nette mensen wel wat beters hebben om over te discussiëren — alsof het om een parallelle wereld gaat die het beste gedijt in ‘splendid isolation’.
Het is voor een Franse of Amerikaanse intellectueel in het geheel niet gewaagd om uitgebreid uit Franse of Amerikaanse films te citeren — deftige Amerikanen kiezen dan bij voorkeur Franse voorbeelden, zoals Susan Sontag zo graag mocht doen. Maar geen doorwrocht betoog raakt ontsierd door een referentie naar een film, integendeel, het onderstreept de veelzijdigheid van de spreker, en naast een citaat van Roger Scruton of Richard Rorty mag Spielberg of Scorsese niet ontbreken.
Wat vroeger in Europa de volksliedjes moeten zijn geweest, is in Amerika geworden tot de volksfilm — de lingua franca bij uitstek waar iedereen over mee kan praten en waarmee je elke bevroren receptie in een keer kan ontdooien.
Wij niet. Wij hebben Wilders en hi, ha hondelul — daar doen wij het mee.
Natuurlijk kent ook Amerika de arthousefilm voor de happy few, maar ook is daar Michael Moore, die een heel land oorlogstherapie aanbiedt, om het vervolgens doodziek te willen verklaren — als iedereen maar verzekerd is.
Dat is pas invloed, macht, zeggingskracht: als de high school kids én hun leraren en decanen zich verdringen om een documentaire te kunnen zien.
Ik sla onze eigen Johan van der Keuken veel hoger aan dan Moore, maar zagen wij in 1996 de vmbo’s massaal spijbelen, de collegezalen leeglopen om toch vooral niet Van der Keuken’s magnum opus amsterdam, global village te missen? Nee, dat zagen wij niet.
Megafoon
Laat ik niet alleen over het gemis praten, maar ook over hetgeen Nederland wel degelijk heeft en kent: haar documentaire traditie. Van der Keuken is niet onze enige, befaamde documentairemaker, maar wel mijn absolute favoriet. Alle beelden van die man kwamen mij als volstrekt nieuw en origineel voor — en tegelijkertijd als wezenlijk vertrouwd. Bij van der Keuken spreekt, veel meer dan bij Moore, een intieme overtuiging, een artistieke: het is alsof iemand jou persoonlijk toefluistert, speciaal voor jouw oog de beelden heeft uitgezocht. Weg is de megafoon van Moore, gelukkig, maar weg is in zekere zin ook de politieke slagkracht en de maatschappelijke urgentie, die Moore tot zo’n gevreesde filmterrorist maakt.
Waarom is de documentaire tot zulke grote bloei gekomen in Nederland, waarom excelleren we van oudsher (en nog steeds) vooral in dat filmgenre? Ik denk dat het te maken heeft met onze moeizame verhouding tot het levensechte — het levensechte van wan pipel, zo gezien en ervaren door het Surinaamse publiek, dat van de weeromstuit Diana Gangaram Panday het land uitpestte. Ik wil maar zeggen: dat dramatische inlevingsvermogen — da’s ook niet alles.
En het dramatische, daar hebben wij nu juist moeite mee. Nee, laat ik het anders zeggen: met het Nederlandse dramatische, het drama in het Nederlands.
Als ik naar Nederlandse speelfilms kijk, vind ik het moeilijk me helemaal te identificeren met de hoofdrolspelers, juist omdat ze Nederlands spreken. Dat is gek, dat lijkt bijna op zelfhaat en misschien is het dat ook wel. Zodra iemand gaat spelen in het Nederlands, op het doek, hoor of zie ik teveel — ik kan het niet anders zeggen.
Er hangt ogenblikkelijk een sociologische ruis tussen het scherm en mij — ik kijk naar een actrice, en ik hoor haar stem, haar spraak, ik hoor uit welk milieu ze komt, wat ze gestudeerd of niet gestudeerd heeft, ik vraag me ogenblikkelijk af: maar is ze dan wel geloofwaardig in deze rol, ik weet bijna zeker wat voor een kunst ze aan de muur heeft, of ze Reve-fan is of Kluun-gek, Handelsblad-lezeres of Algemeen Dagblad. Ik weet zelfs of zij Senseo-pads gebruikt of niet.
Ik hoor en zie teveel, ik kan me niet verliezen maar wordt acuut een antropoloog in eigen land.
Pizzakoerier
Nu kijken we opnieuw naar de Nederlandse documentaire traditie, en stellen vast dat daar bewegende beelden in het spel zijn, dat er Nederlands wordt gesproken, maar dat er niet in het Nederlands wordt geacteerd. Wij kijken naar een blind kind of een Marokkaanse pizzakoerier, en wij horen een zekere intonatie, het dialect van een streek, een stad of van Haarlem: dat noemen we dan ABN. Onze verbeelding slaat op hol, maar dat mag juist, dat moet juist: er is nu geen antropologisch teveel, er is antropologische verfijning — wij zien en begrijpen deze documentaire oneindig veel beter dan de gemiddelde Amerikaan.
In Nederland zou Rubia, annex Diana Gangaram Panday geen haar zijn gekrenkt. We zouden haar nooit zo hartstochtelijk vereenzelvigen met haar rol.
Dat is heel beschaafd van ons. En het tekent meteen ook ons dramatische tekort.
Het meeslepende, dat we in andere Amerikaanse, Italiaanse of Deense films zo makkelijk kunnen ervaren, kunnen we gedoseerd aan in de documentaire, waar geen rolverwisseling of -vervaging optreedt en niet of nauwelijks in de dramatische Nederlandse speelfilm.
Andere talen, ook als we ze enigszins beheersen, blijven toch altijd een beetje gek: daar kan zich dus het dramatische mooi afspelen, zonder dat we hoeven te giechelen. Het Nederlands is er voor het vertoog, het opstel, de literatuur, het discussiestuk, het filosofietraktaat, de politieke beschouwingen, voor het cabaret en de kleinkunst: maar echte grote gevoelens, levensecht gespeeld door een acteur: daar trappen wij mooi niet in, mijnheertje.
Die vorm van smetvrees voor en in de eigen taal heeft tegelijkertijd gezorgd voor een nieuwe generatie Nederlandse speelfilms: films waarin de kunstmatigheid van het spel juist wordt benadrukt en niet verdoezeld. Het is alsof die films zeggen: dit is niet echt, nu volgt een film, en via die omweg zijn wij wel degelijk in staat ons in te leven.
Het is onderhand een echte traditie geworden, dat gevoel voor het surreële, het absurdisme, de uitvergroting, en wij zijn daar zeer bedreven in geraakt.
De karakters in die film zijn gestileerd, de decors zien er uit als decors, de cinema verité wordt vierkant uitgelachen, en precies in die artificiële wereld — de wereld van de Van Warmerdams en Pieter Kramer, om er maar eens een paar te noemen, kunnen we wel meegesleept worden en smokkelen we het drama naar binnen.
De documentaire, de nadrukkelijke kunstmatigheid, het kolderieke, de ontroering ook, die duurzaam wordt bevochten op de Nederlandse ironie — dat zijn in mijn ogen de verdiensten van de Nederlandse film.
Rampjaar
En hoezeer moeten wij treuren dat zich hier nog geen Nederlandse Michael Moore heeft aangediend — zo’n man of vrouw die zich midden in het maatschappelijke debat positioneert, en dat zelfs helpt beginnen? Hoe groot is ons verlangen naar effectieve agit prop? Bij mij zeer klein: ik vond submission van Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali een plichtmatig pamflet, met een brave boodschap, die ik geheel ondersteun — het zou wekelijks uitgezonden moeten worden bij de educatieve omroep, en het is krankzinnig dat het bij die ene vertoning in Zomergasten in gebleven.
Maar submission is gewoon geen film om van te snoepen of te genieten. Daarvoor is hij te eenduidig. Het is een opstel, en de kraakstem van de hoofdonderwijzer spreekt daar een geducht woordje mee. Mij helpt dat niet het drama te voelen.
En dan staat ons nog Geert Wilders te wachten, die ongetwijfeld ook veel maatschappelijke indruk zal achterlaten. Moet het mogen? Het moet mogen. Hoef ik er niet enthousiast van te worden, mag ik dit wenkend perspectief beleefd afslaan?
Het succes van de maatschappelijke Michael Moore is tegelijkertijd het falen van een maatschappij waar de ziektekostenverzekering slecht geregeld is, de doodstraf nog steeds voltrokken wordt en waar ze er een Guantánamo Bay op na houden — waar je je vervolgens dan heel erg tegen kunt keren.
Het moment dat wij een Nederlandse filmer krijgen met dezelfde zeggingskracht als Michael Moore, door en door politiek, en manipulerend waar het nodig is om het politieke heil te brengen, dat is het moment waarop Nederland ten tweede male een rampjaar zal beleven, zoals dat zich in 1672 voltrok met de moord op Johan de Witt — dat is het moment om serieus aan verhuizen te gaan denken.
Nogmaals: meer tranen worden vergoten over verhoorde dan niet-verhoorde gebeden.
Bartje zei: Ik bid niet voor bruine bonen.
En ik bid niet voor die razend betrokken, onverbiddelijk politieke, maatschappelijk doorgekookte, het multiculturele debat entamerende, Nederlandse film.
Stephan Sanders
Dit is een ingekorte versie van een lezing die Stephan Sanders hield op 17 januari in filmtheater Lux in Nijmegen op het symposium Film moet!, ter gelegenheid van het afscheid van directeur Ted Chiaradia.
Weg met de schijfjes
In de oorlog tussen twee nieuwe dvd-formaten heeft de Blu-ray-disc zijn rivaal HD DVD overtuigend verslagen. Maar deze ontwikkeling is slechts een tussenstap in de evolutie van de thuisbioscoop, waarbij het eindstation lijkt te zijn: de onzichtbare film.
blade runner
Lang geleden stond ik er versteld van dat je een film op televisie kon zien. Ik was een jaar of acht, en het was Robert Aldrich’ magistrale too late the hero (1970). Een film. Zomaar op televisie. Ongelofelijk. Het was alsof iemand mij een magisch cadeau gaf. Later, pas in Nederland, neusde ik rond in de Cult Videotheek aan de Amstel. Zag iets curieus: een versleten VHS-hoesje met op de rugkant een widescreenlogo. Bracht me in de hemel: big wednesday (1978) van Big John Milius en met Big Gary Busey, een film die ik voor het eerst in breedbeeld zag. Weliswaar op een piepkleine beeldbuis. Maar toch: ik zag voor het eerst het hele beeld, de poëzie van de lichtblauwe golven, de lyrische schoonheid van de bruine mannenlichamen. Nog later en nog een stapje verder: in blade runner vliegen de vliegende auto’s je in Dolby Digital 5.1 om de oren. En zo belanden wij in de toekomst met de release van Ridley Scotts meesterwerk in twee nieuwe, digitale formaten: Blu-ray en HD DVD. Deze ‘next gen’-schijfjes hebben dankzij een veel grotere opslagcapaciteit dan gewone dvd’s een ongekende beeld- en geluidskwaliteit. Toch is het reëel dat Blu-ray en HD DVD niets meer zijn dan een curieuze tussenstap in de evolutie van de thuisbioscoop. Aan de horizon schittert al de volgende fase die wel eens een eindstation zou kunnen zijn: de onzichtbare film. Ik moet hierbij denken aan vroeger, toen ik voor het eerst een film op televisie zag. Die Aldrich-film. Ook onzichtbaar.
Of is dat saai, zo’n virtuele film, zeker in de moderne maatschappij waarin consumentengoederen een kernonderdeel van het bestaan zijn geworden? Saai? En daarom onhoudbaar? Voorlopig vinden de grote filmstudio’s het idee om van te gruwen: een film die ergens ‘onzichtbaar’ in cyberspace zweeft en die thuiskijkers moeten downloaden. Dat zou immers betekenen dat de studio’s miljarden aan inkomsten zouden verliezen. Daarom prediken zij onverminderd het evangelie van het schijfje.
In het afgelopen jaar was de blije boodschap evenwel verwarrend door de strijd tussen de rivaliserende formaten, aan de ene kant Blu-ray van Sony, gesteund door Sony Pictures, Twentieth Century Fox, Metro-Goldwyn-Mayer en Walt Disney en, sinds kort, ook Warner, en aan de andere kant HD DVD van Toshiba die nog wordt gesteund door Paramount en Universal, hoewel er sterke aanwijzigingen zijn dat ook deze studio’s binnenkort zullen bekendmaken exclusief Blu-ray te ‘gaan’.
Joker
Met de komst van Warner naar het kamp van Blu-ray is de kogel door de kerk: de ‘format war’ is voorbij en Blu-ray heeft gewonnen. Ook de verkoopcijfers bevestigen de trend: cijfers van Nielsen VideoScan tonen aan dat er vorig jaar in Amerika twee keer zoveel Blu-rayschijfjes zijn verkocht dan HD DVD’s. Hierbij was de Playstation 3 van Sony een steuntje in de rug doordat deze console een ingebouwde Blu-rayspeler heeft. Microsoft probeert nog erachteraan te hobbelen door een HD DVD-speler als extraatje voor de nieuwste Xbox beschikbaar te stellen, maar het is vechten tegen de bierkaai: Blu-ray heeft de macht gegrepen, temeer nu Apple een Blu-raydrive voor zijn nieuwe computers in het vooruitzicht stelt.
Juist Apple, die zich in de afgelopen jaren een grote pleitbezorger voor Blu-ray heeft getoond, is een interessante speler in dit spel. Misschien wel een joker. Bij het schrijven van dit stuk waren er steeds sterkere geruchten dat de tegendraadse computerfabrikant in de komende tijd alles op alles gaat zetten om zijn succes met de iPod en het programmaatje iTunes op filmgebied te herhalen. Net als gebruikers muziek online kopen en via de iPod of de computer afspelen, zouden zij dan een film kunnen downloaden en in de hoogste mogelijke HD-resolutie kunnen bekijken, of op de iPod, of op een groot, HD-scherm — een volledig gedigitaliseerde film dus, die technisch van betere kwaliteit zou zijn dan de huidige dvd.
Maar zouden gebruikers werkelijk hun kasten vol dvd’s willen verruilen voor een filmbibliotheek op een eigen harde schijf, of zwevend ergens op een netwerk? Het klinkt revolutionair, zeker voor de dvd-fetisjist die smult van hoesjes en affiches en double discs en special editions en final cuts. Maar waarom niet, waarom geen onzichtbare film, net als mijn Aldrich van destijds? Het gaat toch om de film, en niet om alle poeha erom heen? Dat je nu eens een keer een filmboek gaat lezen, in plaats van disc 2 te bekijken. Dat je verder kijkt dan de ‘specs’, dan de vraag of die ene disc DTS heeft, en die andere weer TruDolby is en ook nog 7.1, en of er een seconde lang een vlekje filmgrain (schande!) voorbij flitst, en of die release nu wel of niet een commentaartrack van de regisseur heeft. Eerlijk gezegd: who cares? Een film die haarscherp en levendig op je dramatisch grote HD-scherm komt, op welke wijze dan ook, laat die dan maar desnoods uit de lucht vallen. Dat is een magisch cadeau, als je er maar naar kijkt met ogen die groot genoeg zijn.
Gawie Keyser