Mening – 18 maart 2016

Wat hebben we erom zitten huilen. De trappenscène uit pantserkruiser potemkin. Ik had hem de laatste tijd zo vaak gezien, tot in zijn twee essentiële beelden samengevat in Jean-Luc Godards trailer voor de Viennale, dat ik helemaal vergeten was dat hij in de volle, misschien wel tien minuten dat hij duurt, zo aangrijpend is. Alles bouwt natuurlijk op naar die twee blikken, dat neergeschoten kind dat geluidloos — maar wat gaat die kreet door merg en been — ‘mama’ schreeuwt en het verschrikte gezicht van die moeder die ziet dat haar kind niet meer te redden valt en nu moet kiezen tussen moederinstinct (toch naar het kind terugrennen) en overlevingsdrift (weg! weg! weg!). Ik was ook met een kind, niet meer helemaal een kind trouwens, en het fluisterde in mijn oor: "Waarom hebben filmmakers het zo vaak op kinderen en baby’s voorzien?" pantserkruiser potemkin is beroemd. Die trappenscène is beroemd. Die blikken van die moeder en dat kind zijn beroemd. Zo wordt de filmcanon steeds vaker samengevat, gerecycled, gereproduceerd en ingedikt tot luttele seconden. Oh ja. Trappenscène. Ken ik. Beroemd. Denk je dan. Maar soms moet je weer het hele origineel zien in z’n volle lengte, met die matrozen en die maden en al die Oekraïense koppen, beeldhouwwerken vol groeven en plooien — daar is het leven flink doorheen geploegd — om het weer even te voelen. Pijn! Onrecht! Revolutie! Wat dan ook. Een moeder en een kind. En dan huilen. Wat is dat toch een bevrijding in dat zowel veilige als bedreigende bioscoopdonker. Je tranen wassen je ogen schoon. Dan kun je beter zien. En je je tranen herinneren. Daarna mag je gaan zeuren over die vervelende Eisenstein en zijn Sovjet-propaganda. De Filmkrant wenst u in 2009 veel films om van te huilen. Ook van het lachen.
Dana Linssen