Ervaren filmfreak in spe – 3 januari 2017
Zwijgende komediekoning

TRUE HEART SUSIE
Laura van Zuylen studeert Theater-, film- en televisiewetenschappen in Utrecht. Maandelijks bericht zij in de Filmkrant over het wel en wee van een ‘ervaren filmfreak in spe’. Deze maand is zij in de ban van de stomme film.
In de Utrechtse bioscoop ’t Hoogt zie ik films uit het begin van de twintigste eeuw. Stille films dus. De meeste zijn kort en worden begeleid door pianomuziek, maar er is één langere film: true heart susie (D.W. Griffith, 1919). Je wordt meegezogen in een verhaal over een stil, bleek meisje, dat heimelijk verliefd is op haar buurjongen, die haar op zijn beurt niet ziet staan. De film is volkomen geluidloos en wanneer er dan plotseling een kuchje in de zaal klinkt, galmt dit als een hoestbui in een tunnel. Het stoort je, omdat je even uit je filmroes gehaald wordt, maar het zorgt er ook voor dat je eens absolute stilte hoort.
Die stilte is tegenwoordig ver te zoeken in de bioscopen. Wanneer er in een film geen muziek klinkt, hoor je wel iemand praten of luidruchtig zijn jas aantrekken. In hun beginfase waren films eerder bewegende foto’s, een beetje zoals de geluidloze anekdotes die we nu opnemen met onze digitale fototoestellen. Nu lijken films vaak één groot special effect, waar je trommelvliezen nog van natrillen, wanneer je de Imax-zaal van Pathé verlaat. Ik zit me in het donker af te vragen of wij nog films kunnen kijken zoals de mensen begin vorige eeuw. Alleen met pianomuziek of bioscooporkestjes. Of helemaal zonder muziek, stemmen en ander menselijk geluid.
Het moet kunnen, lijkt me. Ik herinner me dat Alfred Hitchcock in the lodger (1926) toont dat je geluid kunt zien: door een man van onder te filmen, terwijl hij over glas heen en weer loopt, hoor je zijn voetstappen met je ogen.
Maar muziek kijkt vaak wel lekker. Het kan je in veel gevallen helpen beelden te interpreteren. Zo voel je in metropolis (Fritz Lang, 1927) alleen al door de beelden de ontevredenheid van de arbeiders, die met hun hoofd gebogen naar hun werk gaan en door hun eenvormige kleding van hun eigen identiteit zijn beroofd. Door een treurig klinkend strijkorkest wordt hun kommer en kwel versterkt. De slapstick van Charlie Chaplin en Laurel en Hardy zou ook geluidloos grappig zijn, maar de muziek maakt ze hilarisch.
Filmmuziek is dus vaak een mooie aanvulling, maar het kan ook storend zijn en een teken van gemakzucht. Zo zou lemming (Dominik Mol, 2005), een film waarin duizenden knaagdiertjes een huis binnendringen, niet spannend zijn zonder die harde, hoge klanken, waar je nekhaartjes van overeind gaan staan. Muziek maakt gemakkelijk gevoel los en je ziet regisseurs dan ook regelmatig vals spelen. Zelfs flutbeelden van een ondergaande zon, een arm-omhoog-stekende Superman of een zoenend koppel geeft het karakter.
Ik ben juist van true heart susie onder de indruk omdat het theatrale acteren van Susie geen kitsch is, maar haar naïviteit zo sterk naar voren doet komen. Maar ik moet zeggen dat ik mezelf van kant zou maken als ik de gesprekken van de personages in de Coen-films nooit meer zou kunnen horen of de liedjes van de the wizard of oz (Victor Fleming, 1939) zou moeten vergeten. Toch kunnen sommige figuren beter blijven zwijgen. Kijk naar Rowan Atkinsons mr. bean. Toen hij zijn mond hield was hij een komediekoning, maar zodra hij leerde praten veranderde hij in een sprekende slapsticksul.
Laura van Zuylen