Boeken: Video Art: The First Fifty Years

Genereus ellebogenwerk

Miranda July op de set van Kajillionaire

Barbara London was videokunstcurator bij het New Yorkse MoMA. Al een halve eeuw levert ze onvermoeibaar een belangrijke bijdrage aan de erkenning van de mediakunst. In haar nieuwe, jargonloze boek laat zij zien dat de competitieve kunstwereld toe is aan gulheid en met minder hiërarchie toe kan.

Ondanks de titel is Video Art: The First Fifty Years van Barbara London (1946) geen academische publicatie, zoals het recent verschenen A Critical History of Media Art in the Netherlands. Het zijn de memoires van een curator ingebed in de geschiedenis van de videokunst, of mediakunst zoals ze het zelf liever noemt, vol met bloemrijke observaties over het werk van onder anderen Laurie Ander­son, Bill Viola, Cory Arcangel en Miranda July, hilarische anekdotes over Japanse schnitzel eten met Issey Miyake, en petite histoire. Dat het Stedelijk Museum Amsterdam in 1976 Nam June Paiks TV Buddha voor haar neus wegkaapte, zit haar nog steeds hoog.

Als adolescent is Barbara London op de juiste plek op het juiste moment: in de jaren zestig dompelt ze zich onder in de bruisende New Yorkse avant-garde waar ze de experimentele cross-overkunstenaars en collectieven zoals The Velvet Underground, Kim Gordon, Tony Conrad, John Cage, Gordon Matta-Clark en Experiments in Art and Technology ontdekt.

De jonge kunsthistoricus London voelt zich het meest thuis bij innovatieve en kritische multidisciplinaire kunstenaars die aanvoelen wat er broeit in de samenleving, zoals de tegencultuur, protesten tegen de Vietnam-oorlog en het nieuwe elan van het feminisme. London beseft al vroeg dat videokunst – zonder de codes van de traditionele kunstwereld – vrouwelijke kunstenaars als Kristin Lucas, Cheryl Donegan en Ericka Beckman de ruimte biedt om nieuwe geschiedenis te schrijven.

Trojaans paard
Als ze eind jaren zeventig een onderzoeksfunctie krijgt bij het MoMA is de voedingsbodem voor mediakunst gelegd. Enigszins getolereerd door het filmdepartement en de Fine Arts-directeur, beslist ze om elke kunstuiting die technologie nodig heeft om te functioneren en geen traditionele film is, zoals videokunst, expanded cinema, mediakunst, multimedia, video-installaties, net art, time-based art, moving image en virtual reality, met een Trojaans paard het MoMA binnen te smokkelen.

Behendig zet ze collega’s, bestuurders en kunstenaars zoals Nam June Paik in als ambassadeurs. En ondanks de technofobe bureaucraten in het MoMA zet ze eind jaren negentig Stir-Fry op: de eerste multimediale museale blog, over een avontuurlijke onderzoeksreis naar China. Ze vergaart naarstig kennis en positioneert zich als een spin in een wereldwijd netwerk van kunstenaars, curatoren, critici en distributeurs – vooral met focus op de Verenigde Staten, Japan, Korea en China – om haar autoriteit als vrouwelijke curator te verstevigen.

Zo creëert ze geleidelijk meer elleboogruimte voor videokunst in het MoMA: eerst met kleine events, die vanaf 1976 uitgroeien tot een doorlopend programma, Video Viewpoint. In 2006 resulteren haar inspanningen in een volwaardige Media and Performance-afdeling.

Onbescheiden
Haar positie als vroege ‘interpreter of an unruly domain’ heeft London ook te danken aan haar pioniersgeest. Aanvankelijk repareert ze zelf vastlopende videoapparatuur en regelt ze hardware en software-updates. Bij elke innovatie probeert ze te anticiperen door conservering, documentatie, distributie en eigendomsrecht goed te regelen. In haar praktijk als curator stelt London de verbinding tussen verleden, heden en toekomst centraal. Daardoor blijft ze even nieuwsgierig als vijftig jaar geleden. Zo speculeert ze in het nawoord over hoe bioart en virtuele werelden gebouwd op data en onbegrensd door het fysieke lichaam en bestaande communicatievormen de mediakunst zullen veranderen.

Genereus en zonder jargon te gebruiken, deelt London haar kennis met zo’n beetje iedereen die luisteren wil. Liever dan diep in mediatheorie te duiken, vertelt ze enthousiast over hoe de goedkope en brievenbusvriendelijke U-matic-cassettetape (1971) de ontwikkeling bevordert van een door camaraderie verbonden wereldwijde videokunst-scene. Barbara London heeft bovendien lak aan gender-stereotiepe verwachtingen: ze is onbescheiden over haar rol en prestaties. Maar ze neemt zichzelf niet te serieus. Haar menselijkheid, oprechte belangstelling, nederigheid en hartelijkheid zijn een verademing vergeleken met de elitaire status die sommige mannelijke collega’s nastreven. Haar succes als curator dankt ze ook aan haar empathie en zorgzaamheid waardoor ze een levenslange band met kunstenaars opbouwt, die verder gaat dan een ‘zakelijke vriendschap’.

Zijn er dan geen persoonlijke conflicten, professionele vetes, geografische blinde vlekken en foute beslissingen geweest? Zeker wel, maar haar genereuze ellebogenwerk stond altijd ten dienste van de videokunst, de kunstenaars en het publiek. En zo heeft ze weer de tijdgeest te pakken: de competitieve kunst- en mediawereld is toe aan gulheid, aan kennisdeling, aan een nieuwe dialoog met een inclusief publiek, aan aandacht voor onderlinge connecties, aan minder hokjesgeest en hiërarchieën. In de pioniersgeest van de eerste videokunstenaars, maar nu met onbegrensde mogelijkheden.


Video Art: The First Fifty Years, Barbara London | 2020, Phaidon, Londen-New York | 280 pagina’s | €29,95