Boeken: Images of Dutchness

Denkend aan Holland?

Beeld Dutch Types (1915), collectie Eye

Images of Dutchness onderzoekt hoe in de negentiende eeuw het stereotype beeld van Nederland ontstond in populaire cultuur en vroege cinema. Hoewel het boek dus over het verleden van onze massamedia gaat, blijkt het mateloos relevant voor actuele discussies over culturele identiteit.

Populistische politici doen steeds vaker een beroep op in hun ogen onvervreemdbare en boven enige twijfel verheven ideeën over de Nederlandse culture identiteit en tradities. Maar hoe ontstaan dat soort beelden eigenlijk? Hoewel het nergens met zoveel woorden wordt gezegd, is Images of Dutchness: Popular Visual Culture, Early Cinema, and the Emergence of a Natio­nal Cliché, 1800-1914, de prettig leesbare en strak gestructureerde handelseditie van het proefschrift van filmwetenschapper Sarah Dellmann, precies het boek dat bij die discussie aansluit. Want hoe is dat stereotype beeld van ‘Dutchness’, van die ‘Nederlandser-dan-Nederlandsheid’ eigenlijk ontstaan?

Het mag geen verbazing wekken dat nationale clichés, net zoals alle andere stereotypes, geen natuurlijke beelden zijn. Het zijn geconstrueerde en dankzij massamedia op grote schaal gereproduceerde simplificaties, die vervolgens voor authentiek en realistisch doorgaan. En naarmate de nuances van het origineel verder naar de achtergrond verdwijnen, neemt de kopie het over. Images of Dutchness is geen politieke studie, maar door dit proces bloot te leggen heeft het niettemin grote implicaties voor de politieke betekenis van de studie naar massamedia.

Tulpenvelden
Denkend aan Holland denken we aan… Ja, wat eigenlijk precies? Molens, boeren en vissers op klompen en in klederdracht. En heel misschien soms aan eindeloze rivieren die traag door oneindig laagland gaan. Dat waren namelijk precies de beelden die Dellmann aantrof in de archieven van Eye toen ze haar onderzoek begon.

In de inleiding van haar boek beschrijft ze hoe homogeen het beeld van Nederland in die vroege cinema al was. Een land dat zich uitstrekte tussen kanalen en tulpenvelden. Als dat clichébeeld toen al zo sterk aanwezig was, dan moest het wel van nog eerder stammen, concludeerde ze. Dat leidde tot een zoektocht naar de vraag hoe nationale clichés (en die over Nederland in het bijzonder) in visuele media eigenlijk ontstaan.

In zes hoofdstukken beschrijft Dellman hoe ze die beelden terugvond in geïllustreerde tijdschriften, reisboeken en toeristische brochures. Met name binnen de (vroege) consumptiecultuur hadden de beelden al de functie van katalysator, ‘selffulfilling prophecy’ en vermenigvuldiger. Ze gaat zelfs terug naar de ‘prehistorie’ van deze beelden in het tijdperk van voor de Industriële Revolutie en bekijkt ze ze vanuit de antropologie, de aardrijkskunde en de populaire wetenschap.

Het is is natuurlijk een wisselwerking: is het het beeld zelf, of het medium dat de beelden verspreidt dat bepaalt of ze beeldbepalend worden? Dellmann betoogt dat juist beelden die een zekere abstractie bezitten uiteindelijk iconisch worden. Het feit dat ze herhaalbaar en reproduceerbaar zijn draagt daar vervolgens weer aan bij.

Deze beelden zijn met andere woorden zowel specifiek als algemeen. Dat heeft deels te maken met het feit dat voor bepaalde druktechnieken al te veel detaillering sowieso niet overkwam. Maar je kunt je ook afvragen of dat voor fotografische media niet ook zo is. Leiden massamedia niet per definitie naar eenvormigheid?

Vervagen
Het interessantste aan deze studie is, naast z’n heldere analyses, de inspiratie die hij biedt voor verder onderzoek en voor meer speculatieve mediabeschouwingen. Terecht wijst Dellmann er in hoofdstuk 3 bijvoorbeeld op dat de Europese natiestaten zoals we die vandaag de dag omschrijven, pas in de late zeventiende eeuw ontstonden. Toen begonnen (destijds nieuwe) empirische wetenschappen als antropologie en aardrijkskunde begrippen als ‘nationaal’ te gebruiken als categorie. Pas na de Franse Revolutie, en de val van de monarchie, werd de term ‘natie’ gebruikt voor de bevolking van een land.

Dat beelden, en met name mengvormen van beeld en tekst, een rol speelden in het definiëren van die ‘naties’ geeft aan hoe wijdverspreid ze door alle klassen heen waren. Dat geeft stof tot denken over hoe de invloed van massamedia lijkt te groeien naarmate hun beelden ‘iconischer’ of ‘symbolischer’ worden. Het beeld van de Nederlandse klederdracht bijvoorbeeld, blijkt een abstractie van verschillende soorten streekdrachten. De kopie vermenigvuldigt niet alleen maar vervaagt ook.

Tegelijkertijd suggereert het beroep op de kwantiteit in plaats van de kwaliteit van de afbeelding dat ze ‘echter’ waren dan andere, meer specifieke representaties. (Vergelijk het met het idee ‘50 Million Elvis Fans Can’t be Wrong’.) Maar wat betekent het eigenlijk als ons idee van (‘nationale’) ‘identiteit’ gebaseerd is op het tegenovergestelde van wat we denken? Niet op iets specifieks, maar op de grootste gemene deler? Niet op de werkelijkheid, maar op vervagende, in elkaar overvloeiende werkelijkheden? Is dat positief? Of is het slechts een stap verwijderd van de kanttekeningen die de Duitse filosofen Walter Benjamin en Theodor Adorno in de eerste helft van de vorige eeuw al bij massamedia plaatsten?


Images of Dutchness Popular Visual Culture, Early Cinema, and the Emergence of a National Cliché, 1800-1914, Sarah Dellmann | 2018, Amsterdam University Press | 424 pagina’s | €39,95