Boeken – 17 april 2017

Filmkritiek

  • Datum 17-04-2017
  • Auteur
  • Deel dit artikel

La passion de Jeanne d’Arc

Ook klassiekers waren ooit nieuw. De films die al tijden de maatstaf vormen waarnaar andere producties worden beoordeeld, de meesterwerken waarvan de kwaliteit boven discussie is verheven — ooit gingen ze in première en moesten filmbezoekers er zelf een oordeel over vormen, voordat vaststond of het om een vernieuwend werk of een mislukt experiment ging. Dat oordeel zou wel eens lastiger kunnen zijn geweest dan het lijkt. Wie nu La passion de Jeanne d’Arc van Carl Theodor Dreyer ziet, al is het voor de eerste keer, herkent gemakkelijk de ideeën die invloed hebben gehad op latere regisseurs en weet hoe de stijl van de film het best kan worden beschreven. Maar wat voor woorden had het publiek van 1928, gewend aan de kunstmatigheid van het merendeel van de zwijgende films, voor de naaktheid van de gezichten in Dreyers film?
De noodzaak nieuwe ontwikkelingen te beschrijven, de pogingen iets te zeggen over films die pas veel later invloedrijk zouden blijken: het zijn fascinerende motieven in het door Phillip Lopate samengestelde boek American film critics, een selectie uit 90 jaar filmkritiek.
Het eerste artikel in het boek, ‘The photoplay of action’ van Vachel Lindsay, is een bespreking uit 1915 van vroege Amerikaanse actiefilms, zoals de korte Biograph-producties van D.W. Griffith; de laatste tekst is de door Manohla Dargis geschreven recensie van A history of violence uit de New York Times van september 2005. Daartussen ligt bijna de hele filmgeschiedenis. Met vele meesterlijke, wereldbestormende films waarover de auteurs, geboren Amerikanen en immigranten, vaak als eersten iets mochten zeggen.
Speels verdedigt Dwight MacDonald in 1964 Fellini’s Otto e mezzo tegen zwaarwichtige aanvallen van pretentieuze critici. Minder overtuigend maar minstens even interessant is Otis Ferguson wanneer hij zich, in 1941, afvraagt of de regisseur van het in zijn ogen te theatrale Citizen Kane wel echt films wil maken. Adembenemend zijn de associatieve, herhalende, hypnotiserende beschrijvingen van de eerste kennismaking met La passion de Jeanne d’Arc in een recensie die Dreyers meesterwerk eerst ophemelt, er even aan lijkt te twijfelen, en de film dan opnieuw tot een uniek evenement verklaart — getekend H.D.
Het zijn de initialen van de dichteres Hilda Doolittle, een van de door Lopate gekozen schrijvers die op een ander gebied dan film beroemd werden. Balletimpresario Lincoln Kirstein, essayiste Susan Sontag, kunsthistoricus Rudolf Arnheim, dichter John Ashbery: als om te benadrukken dat filmkritiek in een respectabele intellectuele traditie thuishoort, hebben ze in Lopate’s verzameling een plaats gekregen naast de recensenten die wekelijks de filmpagina’s in kranten of tijdschriften vullen. Zoals het boek ook op andere manieren naar afwisseling streeft. Hoofdstukken uit filmtheoretische studies staan naast korte ironische recensies, een beschouwing over ‘The woman’s film’ wordt snel gevolgd door een ode aan pornotheaters.

Defaitisme
Het maakt dat American movie critics nooit helemaal z’n ritme vindt, hoe sterk de afzonderlijke artikelen ook zijn. Maar tegelijk typeert juist die onrust de kleine eeuw filmrecensies. Want als de artikelen één ding duidelijk maken, dan is het wel dat iedereen die schrijft over film moet blijven worstelen met de vraag wat de waarde van het medium is.
De cinema lijkt zich voor altijd te bevinden op de grenzen van kunst en vermaak, van entertainment en trash. Daartussen moet steeds opnieuw worden gekozen en de geschiedenis van de filmkritiek is de geschiedenis van die keuzes.
De eerste jaren waren hoopvol genoeg. ‘Hier is er een waarvoor Shakespeare graag terug zou komen,’ schrijft Carl Sandburg in 1921 over Das Cabinet des Dr. Caligari. Met geluid en commercie kwam de teleurstelling: ‘De geluidsfilm als representatiemiddel sluit kunst uit’, is een van de grondregels van Arnheim in The film critic of tomorrow uit 1935. Manny Farber verzet zich in Underground films uit 1957 tegen de pretenties van de artistieke cinema en maakt zich sterk voor het simpele vakwerk van actieregisseurs. Pauline Kael zoekt in het liefdevolle Trash, art and the movies uit 1969 naar de details die B-films in achterafbioscopen redden — zonder er kunst in te willen zien. Ten slotte maakt Village Voice-recensent Jim Hoberman in The film critic of tomorrow, today uit 1998 de balans op, om terug te keren naar Arnheims defaitisme. Als een blockbuster al niet meer is dan een schakel tussen een marketingcampagne en de lancering van merchandise, blijft voor de criticus slechts een marginale rol over.
Hobermans essay is de meest recente algemene beschouwing in de collectie. De artikelen die erop volgen lijken zich bij zijn conclusies te hebben neergelegd. De auteurs schrijven voetnoten bij het geweld van de Amerikaanse filmindustrie. Ze plaatsen producties in de geschiedenis, in een maatschappelijk kader, tegen een ideologische achtergrond. Maar het tijdperk van manifesten, van uitspraken over wat film wel of niet zou moeten zijn, is voor hen definitief afgesloten.
Daarvoor moeten we terug naar avant-gardefilmer Jonas Mekas, die in een van zijn puntige teksten opmerkt: ‘Ik heb vaak gezegd dat kunst niet het enige in het leven is. Maar ik heb niet nadrukkelijk genoeg gezegd, en ik kan het net zo goed nu meteen zeggen, dat kunst bestaat.’

David Sneek

American movie critics: An anthology from the silents until now
Edited by Phillip Lopate
2006, The Library of America, 720 p. 49,90 euro

Filmjaarboek 2005. Alle bioscoopfilms van 2005
Mariska Graveland, Harry Peters (red.)
2006, IT&FB, 18,50 euro
Het Filmjaarboek over 2005 is natuurlijk opgedragen aan Jan Heijs, bevat een essay van Kees Driessen over de gebroeders Dardenne en uit het artikel van Kevin Toma blijkt dat er in 2005 allerlei niet-romantische liefdesfilms in de Nederlandse bioscopen rouleerden. Plus natuurlijk het filmoverzicht en andere lijstjes.

The films of Louis Malle. A critical analysis
Nathan C. Southern
2006, McFarland, 66,50 euro
Handige gids bij het Malle-retrospectief in het Filmmuseum bespreekt alle films volgens het stramien ‘background’, ‘synopsis’, ‘analysis’ en ‘critical response’ op basis van literatuuronderzoek, maar ook interviews met oud-medewerkers van Malle. Ook verkrijgbaar is handzamere en thematische monografie van Hugo Frey uit 2004 uit de serie French film directors van Manchester University Press.

Leni Riefenstahl. De macht van het beeld, de onmacht van het woord
Thomas Leeflang
2006, Aspekt, 19,95 euro
Na drie edities van een monografie over Riefenstahl werkte filmschrijver Leeflang zijn boek om tot een biografie van de bewonderde en verguisde regisseur.

Poetics of the screenplay as drama-text
Peter van Stapele
2006, in eigen beheer, 25,- euro
Proefschrift sluit aan bij recente trend in scenaristenland om Aristoteles’ Poetica als handleiding te gebruiken (zie bijv. Michael Tierno’s Aristotle’s poetics for screenwriters, Hyperion 2002). Van Stapele gaat uit van een fundamenteel verschil tussen de klassieke theatertekst en een filmscenario en probeert van daaruit een poëtica voor het filmscenario te ontwikkelen.

Roger Corman. Metaphysics on a shoestring
Alain Silver, James Ursini
2006, Silman-James Press, 26,50 euro
Corman is inmiddels weer uit Nederland vertrokken na zijn verschijning op het Amsterdam Fantastic Film Festival, maar fans Silver en Ursini (schreven eerder over film noir, David Lean en Robert Aldrich) hebben een overzicht samengesteld van alle films van de meester, ook die waarvan hij co-regisseur was. Dat zijn er heel wat, en Corman kan zich er nog heel wat over herinneren, blijkt uit kwistig rondgestrooide citaten.

Surrealism and cinema
Michael Richardson
2006, Berg Publishers, 27,90 euro
Volgens Richardson gaan alle tot nog toe verschenen studies over zijn onderwerp vrijwel alleen over Buñuel. Hij voegt daar o.a. Borowczyck, Svankmajer en Raul Ruíz aan toe en probeert het surrealisme in de film zowel op historisch als op kritisch niveau te volgen.

The new European cinema. Redrawing the map
Rosalind Galt
2006, Columbia University Press, 29,95 euro
Na de val van de Muur veranderde Europa en daarmee de films die in dit werelddeel gemaakt worden. Galt doorkruist het continent en de films van de jaren negentig op zoek naar de verschillen in zeer diverse cinema’s als die van Italië, voormalig Joegoslavië en Duitsland, met steeds een of twee films als uitgangpunt: Cinema paradiso (Tornatore, 1991) en Il postino (Radford, 1994), Underground (Kusturica, 1995) en Europa (Von Trier, 1991).

Exotisch Hollywood. Verbeelding van andere culturen in recente succesfilms
Jaap van Ginneken
2006, Boom, 29,50 euro
Van Ginneken gaat in zijn onderzoekingen naar stereotypen van niet-westerse culturen in de film uit van (recente) succesfilms en doorkruist tekenfilms, westerns, godsdienstige films en sciencefiction. Voorbeeldje: Pocahontas werd helemaal niet verliefd op John Smith, zoals Disney wil, maar gevangen genomen, misbruikt, verkracht en uitgehuwelijkt. Als studieboek opgezet boek concludeert dat veel van deze commerciële films zich vrijwel exclusief richten op jonge, blanke, koopkrachtige mannen.

Film en tijdgeest (1939-2004). Filmgenres, conjunctuur en het gevoel van de massa
Helmut Gaus, Jacqueline van Hoe
2006, Academia Press, 8,50 euro
Hoe wordt een film eigenlijk een succesfilm? Uitgebreid essay koppelt film aan tijdgeest en het (on)behagen van kijkers.

Samenstelling Philip Hartzuiker (theatreandfilmbooks.com).

Geschreven door