The Hurt Locker

Adrenalinejunkie in de woestijn

Kathryn Bigelow, de meest masculiene vrouwelijke filmmaker van Hollywood, keert na zes jaar terug met het Irak-oorlogsdrama The Hurt Locker. Echt iets te zeggen heeft ze niet.

Je kunt het als Amerikaans regisseur nooit echt goed doen wanneer je ervoor kiest een oorlogsfilm te maken in oorlogstijd. Zeker niet als die film het lopende conflict expliciet onder de loep neemt, zoals zovele films het afgelopen jaar deden. Ofwel je neemt stelling, schaart je bij de voor- of tegenstanders (Brian De Palma’s Redacted bijvoorbeeld), en roept daarmee de hoon van de andere helft van het volk over je uit. Of je laat de politiek links liggen en maakt gewoon een spannende knalfilm met de lopende oorlog als achtergrond (zoals Peter Berg deed in The Kingdom), wat je onvermijdelijk zal komen te staan op verwijten dat je geen stelling neemt, geen respect hebt voor de troepen of juist niet het lef hebt te tonen wat een hel oorlog eigenlijk is.

Kathryn Bigelow (Strange Days, 1995) koos voor The Hurt Locker, haar eerste film sinds 2002, duidelijk de laatste van die twee opties. De film draait om Amerikaanse bommenruimers in Irak, en komt in feite neer op een opeenvolging van ontmantelingen in oplopende volgorde van de hoeveelheid risico die de hoofdpersonen lopen. Die risico’s worden in de meeste gevallen overigens nog eens verergerd door het roekeloze gedrag van nieuwe teamleider Sgt. William James (Jeremie Renner), tot groot ongenoegen van zijn ondergeschikten, JT Sanborn (Anthony Mackie) en Owen Eldridge (Brian Geraghty). Die willen gewoon zo veilig mogelijk hun laatste 38 dagen uitzitten en dan wegwezen.

Machomannen
Psychologen van de koude grond zouden wellicht een vorm van compensatiedrang zoeken achter het feit dat Bigelows films worden bevolkt door machomannen. Van surfer-misdaadfilm Point Break (1991) tot het onderzeebootspektakel van K19: The Widowmaker (2002) zijn het mannengroepen die haar werk bepalen, met alle homo-erotische ondertonen van dien. The Hurt Locker is daarop geen uitzondering. De film is ontegenzeggelijk spannend, en zet de minutiae van het soldatenleven en de moeilijkheden die zij op de grond tegenkomen glashelder neer. Maar daar blijft het eigenlijk wel bij; echt iets te zeggen heeft de film niet — noch over Irak, noch over oorlog in het algemeen, en hij is net te lang om de zorgvuldig opgebouwde spanning vast te kunnen houden.

Het realisme dat in de weergave van het legerleven wordt betracht, wordt bovendien niet gespiegeld in de karakterisering van de drie hoofdpersonages. Zij ontstijgen hun stereotypen nergens: de cowboy zonder angst, de alles-volgens-de-regels tweede man, de angsthaas die het vuile werk op moet knappen. Die ongeloofwaardigheid is het grootst in Sgt. James, op wiens schouders de film rust. Zijn roekeloze adrenalineverslaving en afkeer van hiërarchische verhoudingen worden, in de beste Hollywood-traditie, als heldendom neergezet. In de daadwerkelijke oorlog is het juist dit gedrag dat verantwoordelijk zal zijn voor collateral damage en friendly fire; James zou het in ieder geval niet licht tot sergeant geschopt hebben.